17 mei 2008

De beste pennen schrijven voor De Morgen

.
...dat beweren ze toch bij De Morgen, maar je hoort die bewering nooit van andere journalisten. Jalousie zal hier ongetwijfeld een rol spelen, maar toch geloof ik dat er, zoals men zegt, méér is. Tenslotte hoor je ook nooit een gewone mens die dat beweert.

Waarom ik over De Morgen begin? Wel, enigszins tot mijn ergernis stond er in De Standaard vandaag zo goed als niets dat mijn ergernis kon wekken. Het brinkmannetje daargelaten natuurlijk, maar zijn kwantitatieve beschouwingen over vrouwen in de politiek liet ik al na drie-vier regels met rust.
Ter compensatie las ik Ruud Goossens, chef politiek van De Morgen.
Ruud Goossens (p.24) vertelt wel de gebruikelijke psychologiserende journalistenpraat over Leterme, die een knoeier is, maar hij zegt ook dat de CVP al een opvolger heeft gereedstaan, namelijk Kris Peeters. En dat de enige vraag is, of deze opvolger wel de ambitie heeft om ooit n°16 te betrekken.
Afgaand op het speelse fotootje boven zijn artikel, hebben wij hier te maken met een nog jonge chef politiek, en dan is dat geen slechte analyse. De inhoud mag alvast een vijf of een zes krijgen. Enkel de stijl, en soms de woordenschat moeten nog beter.
Ander goed punt: een duidelijk beeld van zijn doelpubliek lijkt Ruud al wel te hebben. Bij De Morgen zullen er nogal wat lezers zijn die niet weten wie de genoemde Kris Peeters is, maar dat vangt Ruud uitstekend op met zijn omschrijving “de voormalige topman van Unizo”. En enkele regels verderop bevestigt hij veiligheidshalve: “de voormalige topman van Unizo”.

Maar lezen wij verder:

"We hebben getoond dat we met een goede ingesteldheid in staat zijn om oplossingen uit te werken." Zelf zal hij het natuurlijk niet toegeven, maar met die boutade aan het eind van zijn onderhoud met Rudy Demotte, donderdagmiddag, zette Kris Peeters zich nog maar eens mooi af van het geruzie op het federale niveau.
Hier moet onze jonge vriend de correcte betekenis van de term boutade eens opzoeken, dat kan hem later nog diensten bewijzen. Ook kan iemand wel iets ván zich afzetten, maar in het Nederlands zetten wij onszelf af tégen iets.
Verder vind ik (puur een kwestie van smaak) zijn zin:
Het is exemplarisch voor de flair waarmee Kris Peeters dezer dagen door de Wetstraat flaneert.
weer té mooi geformuleerd. In een politiek artikel is stilistische soberheid niet noodzakelijk een teken van armoede, Ruud.

Een echt testimonium paupertatis is helaas wel een volzin als:
Natuurlijk blijft speculeren over de post-Leterme-era heiligschennis, en daar houden CD&V'ers on the record niet van, maar als het off toch gebeurt, dan valt de naam Peeters voor alle andere.
Of een gallicisme:
Dat blijft een huzarenstukje, want een cadeau was het minister-presidentschap vorige zomer absoluut niet.
Of zijn grammaticale probleempjes:
En, allerminst onbelangrijk, Peeters profiteert à fond van de kansen die zijn bestuursniveau hem bieden.
Of woordjes als:
premiersambities
Of slecht begrepen uitdrukkingen zoals deze contaminatie:
[Dan], maakt Peeters wel even tijd om in een interview te melden dat ze daar in Vlaanderen al lang gedane zaken mee hebben gemaakt.
[gedane zaken maken geen keer, gemene zaak maken met, zelfs komaf maken met &cet]

Of duistere, zelfs enigmatische zinnen als:
De nieuwe minister-president is een pragmaticus, zonder harde schijf bovendien, terwijl humor en zelfrelativering hem niet vreemd zijn.
Ruud zijn slotzin daarentegen:
Het N-VA-partijbestuur komt nu al klaar.
laat aan duidelijkheid juist te weinig over, is een tikkeltje brutaal, een kleine onopgevoedheid.

Volgende keer jouw tekst even herlezen, of liever nog laten nalezen voor je hem inlevert, Ruud!
.

10 mei 2008

Vlaanderen of de Sahara, wat maakt het uit?


Het brinckmannetje van De Standaard kan niet goed meer volgen. De BHV-kwestie wordt hem te ingewikkeld, en daarbij, het is altijd weer dezelfde kost en hij lust die bonen niet.
Met zijn gevoelens van afkeer staat Bartje niet alleen, noch trouwens met zijn analytisch onvermogen. Beide deelt hij met alle paarse journalisten, maar gedeelde smart is halve smart. Minder sympathiek vind ik het, als de paarse pennenknechten in een soort Freudiaanse projectie proberen om hun eigen overbodigheid in de schoenen van hun lezers te schuiven.
Als zelfs wij
, hoor je hen voortdurend vertellen, verstandig en vakkundig als wij zijn, het niet meer aankunnen …wat moet de arme gewone man er dan wel mee ?
Brinckman zelf – dat is hoopvol – lijkt nog over enig ziekte-inzicht te beschikken, want hij wijt zijn eigen tijdelijke onvermogen aan horendolheid.
Met de beste wensen voor een spoedig herstel, maar in afwachting zullen wij Bart zijn geschriften geredelijk een poosje laten voor wat ze zijn.
De Soir vandaag geeft een dialoog tussen Frie Leysen en Bernard Foccroulle (twee pagina’s in de rubriek Forum: Culture&Démocratie). De toon van de dialoog is vriendschappelijk en verzoenend. Frie Leysen verklaart bijvoorbeeld:

Toute personne normalement constituée reconnaît aujourd’hui que les communes à facilités sont majoritairement francophones, la loi n’a qu’à s’adapter à cette situation. Je le pense vraiment.
Iedere mens die normaal ineensteekt, erkent vandaag dat de faciliteitengemeenten overwegend francofoon zijn, en de wet moet zich naar deze toestand maar schikken. Dat meen ik echt.

Bernard Foccroulle nu, een uiterst charmante en waarachtig tweetalige man – die ik voorlopig toch liever Buxtehude hoor spelen dan politieke gesprekken voeren – kan hierbij natuurlijk niet achterblijven:
Il y a cinquante ans, la génération précédente à opté pour des régions mono-linguistiques, et pour un Bruxelles bilingue. Ne faudrait-il pas développer cette dimension? Personnellement je souhaiterais que Bruxelles puisse renforcer son rôle de capitale multiple, offrir aux Flamands un vrai “chez eux”, et simultanément développer sa dimension européenne et multilinguistique, qui risque de devenir un de ses atouts majeurs à moyen terme. Dans ce cas, pourquoi la Région bruxelloise ne pourrait-elle pas s’élargir utilement, sans que ce ne soit interprété comme une défaite flamande?

Vijftig jaar terug heeft de vorige generatie gekozen voor ééntalige gewesten, en voor een tweetalig Brussel. Zou het niet goed zijn om deze dimensie verder te ontwikkelen? Zelf zou ik graag zien dat Brussel zijn rol van veellagige hoofdstad zou gaan versterken, aan de Vlamingen een echte “thuis” zou bieden, en simultaan zijn Europese en veeltalige dimensie zou ontwikkelen, want het ziet er sterk naar uit dat op middellange termijn dit één van zijn hoofdtroeven wordt. Waarom zou niet in dat geval de regio Brussel met nut zich kunnen uitbreiden, zonder dat dit als een Vlaamse nederlaag zou worden gezien?
Ik wil aannemen dat Foccroulle dit heel goed bedoelt, ik ga daar zelfs van uit, maar wat hij voorstelt is natuurlijk onaanvaardbaar voor wie de geschiedenis van de verfransing kent. Natuurlijk heeft Brussel Vlaanderen nodig, maar dan moet het eerst inzien dat de stad Brussel dringend haar eigen geschiedenis moet leren kennen, en dat, ten tweede, Vlaanderen niet langer met vogels in de lucht kan worden gepaaid. Van die Brusselse inzichten is vooralsnog geen teken.

Le Soir
is trouwens op de pagina daarvóór, op p.19 heel illustratief in dit verband.
Een wetenschappelijk artikeltje, naar aanleiding van een publicatie in Science, behandelt een nieuwe hypothese, gesteund op de resultaten van kernboringen in de bodem van een uitgedroogd meer in de Sahara.
De Standaard had dat nieuws ook, en daar luidde het:
[…] Die acht meter [er werd een boorstaal van acht meter onderzocht] geven een beeld van het klimaat de voorbije zesduizend jaar, zegt Dirk Verschuren van de vakgroep biologie van de UGent. Met de hulp van geologen, archeologen en biologen uit Frankrijk en Duitsland onderzochten de Gentenaars de grondstalen op sporen van waterplanten, waterdieren en stof en berekenden ze ook het zoutgehalte van het water over deze periode van zesduizend jaar. [getekend] Hilde Van den Eynde.
Naast de door de journaliste genoemde Dirk Verschuren, ondertekenden namelijk ook twee andere Gentse onderzoekers, Hilde Eggermont en Christine Cocquyt.

Bij de Soir had hun journalist Frédéric Soumois de kiesheid om géén namen te noemen.
Climat/Les révélations du lac Yoa
Le sable a envahi lentement le Sahara
Le Sahara est devenu le plus grand désert chaud de la planète il y a environ 2.700 ans après un très lent changement selon des travaux parus vendredi dans Science. Jusqu’à présent, l’on pensait que sa désertification avait été brutale. Il y a 6.000 ans le Sahara était très vert, couvert d’arbres, de savanes et comptait de nombreux lacs. Cette vaste région plus grande que l’Australie était aussi habitée. La plus grande partie des indices physiques témoignant de l’évolution de la géographie du Sahara a été perdue. Mais ces scientifiques ont reconstitué ses 6000 dernières années en étudiant […].
Klimaat/Wat het Yoa-meer aan het licht brengt
De verzanding van de Sahara verliep geleidelijk
Ongeveer 2700 jaar geleden is de Sahara de grootste warme woestijn van de planeet geworden, na een geleidelijke verandering, aldus onderzoekingen die vrijdag in Science verschenen. Tot hier toe dacht men dat de verwoestijning plots was gegaan. Zesduizend jaar geleden was de Sahara heel groen, met bebossing, grasland en talrijke meren. Deze uitgestrekte regio, groter dan Australië, was ook bewoond.
Voor het merendeel zijn de fysische aanwijzingen, die zouden getuigen van de geografische evolutie van de Sahara, verloren gegaan. Maar deze wetenschappers hebben de laatste zesduizend jaar gereconstrueerd door de studie van
[...].
Het merkwaardige is dat Frédéric Soumois hier het aanwijzend voornaamwoord (l’adjectif démonstratif “ces”) gebruikt, voor mensen die niet eerder vermeld werden.
Dit is een onbeleefdheid van Soumois zou ik zeggen – ware het niet dat ik hem, nog vóór dat verwijt, eerst de naam van het wetenschappelijke tijdschrift “Science” zou willen horen uitspreken.
En verderop heeft onze journalist nóg enkele occasies gerateerd om die Vlaamse namen te mentioneren. Hij blijft consequent kiezen voor zijn adjectif démonstratif “ces”, of, ter afwisseling wellicht, ook voor de pronom personnel non-prédicatif de la troisième personne, “ils”.

Ils ont effectué des test géochimiques…
Ils ont également procédé à…
Les résultats de ces travaux vont à l’encontre de la théorie…
Om hem toch een beetje te helpen, in zijn eigen taal, wil ik Frédéric Soumois wijzen op het prachtige online woordenboek, dat bij zijn “ils” geeft:


Il(s) est un représentant servant à rappeler un substantif masculin (ou son équivalent: pronom, groupe nominal, pronom démonstratif + relative déterminative, etc.) qui vient d'être exprimé. (dans une phrase ou une proposition précédente); [...]

Misschien kan de geniale organist Bernard Foccroulle mij nu beter begrijpen, en zal hij zelfs toegeven dat Le Soir altijd en voor alles – een chauvinistische krant is: repliés sur eux-mêmes ...clochemerleux.
.

2 mei 2008

"Le Monde" over Europa en de islam

.
LE MONDE DES LIVRES


Sylvain Gouguenheim: en als Europa zijn kennis

nu eens niét aan de islam te danken had?

Roger-Pol Droit


Dit werk van Sylvain Gouguenheim is een verbluffende correctie op gangbare vooroordelen, en zal debatten en polemieken losmaken. Zijn onderwerp: de culturele schatplichtigheid van de Westerse wereld ten aanzien van de muzelmaanse. Door de politieke en ideologische inzet is dit een zwaarbeladen onderwerp. Welnu, deze uiterst serieuze universitair, professor Middeleeuwse Geschiedenis aan de École normale supérieure van Lyon, voelt een aantal overtuigingen aan de tand, die algemeen aanvaard zijn geraakt. Wij zouden de voorbije decennia, in het spoor van Alain de Libera of Mohammed Arkoun, Edward Saïd of de Raad van Europa, op dwaalwegen zijn geraakt wat betreft de inbreng van de islam in de Europese cultuurgeschiedenis.
Wat zijn onze overtuigingen zoal? Samengevat: de antieke Griekse kennis – filosofie, geneeskunde, wiskunde, astronomie – heeft, nadat zij uit Europa volledig was verdwenen, een schuiloord gevonden in de muzelmaanse wereld, die deze kennis in het Arabisch heeft vertaald, de boodschap in ontvangst nam en voortzette, alvorens haar tenslotte aan het Westen door te geven. Op die manier werd de Renaissance mogelijk gemaakt, gevolgd door de plotse expansie van de Europese cultuur.
Volgens Sylvain Gouguenheim is dit gangbare volksevangelie een web van vergissingen, verdraaide waarheden en partiële of partijdige gegevens. Hij onderneemt het om, punt voor punt, de onjuiste of overdreven aspecten ervan bij te stellen.

“Duistere Tijden”

Was er inderdaad een totale breuk tussen de antieke Griekse erfenis, en het Christelijke Europa van de vroege Middeleeuwen? Vonden de zeldzame manuscripten van Aristoteles en Galenus, die ook na de definitieve instorting van het Romeinse Rijk in kloosterbibliotheken aanwezig bleven, dan echt geen enkele lezer meer, in staat deze te ontcijferen?
Jawel, antwoordt Sylvain Gouguenheim. De banden met Byzantium, hoe dun en zeldzaam ook, werden nooit helemaal verbroken: er circuleerden Griekse manuscripten, en tegelijk ook mensen die in staat waren ze te lezen. Gedurende deze zogenaamd “duistere tijden” was er in enkele centra, die wij tot onze schade miskennen, nooit een gebrek aan kenners van het Grieks, te weten in Sicilië en in Rome. Wat men nooit onderstreept, is dat er van 685 tot 752 een reeks pausen regeerde …die van Griekse en Siriaakse oorsprong waren! Men lijkt ook niet te weten, of men vergeet, dat in 758-763 Pepijn de Korte zich door paus Paulus de Iste, Griekse teksten laat toesturen, meer bepaald de Retorica van Aristoteles.
Deze middeleeuwse belangstelling voor Griekse bronnen vond haar oorsprong in de christelijke cultuur zelf. De Evangeliën waren in het Grieks gesteld, en ook de Brieven van Paulus. Vele Kerkvaders, filosofisch geschoold, citeren Plato en andere heidense auteurs, waarvan zij hele stukken hebben gered.
Europa is zich dus zonder onderbreking bewust gebleven van zijn verwantschap met het antieke Griekenland, en verlangde voortdurend om de betreffende teksten terug te vinden. Dit verklaart de opeenvolging van “renaissances”, van de Karolingers tot de XIIIde E., die telkens volgden op partiële ontdekkingen.
Werd de antieke Griekse cultuur door de islam ten volle omarmd? Sylvain Gouguenheim onderstreept dat de historische werkelijkheid sterke beperkingen oplegt aan deze overtuiging, die gemeengoed is geworden. Want het waren niet de muzelmannen die het essentiële vertaalwerk leverden van het Grieks naar het Arabisch. Men vergeet het feestelijk: hoe groot hun bewondering voor de Grieken ook was, al-Farabi, Avicenna en Averroës lazen geen woord van de originele teksten, maar enkel de vertalingen ervan in het Arabisch, en die waren gemaakt door Armeense christenen!
Onder deze christenen, Syriaken genaamd, die het Grieks en Arabisch machtig waren, was het Hunayn ibn Ishaq (809-873), bijgenaamd “prins der vertalers”, die het essentiële wetenschappelijke en medische Arabische vocabularium smeedde, doordat hij meer dan tweehonderd werken vertaalde – in het bijzonder Galenus, Hippocrates en Plato.
Deze Arabischsprekende was in de verste verte geen moslim, net zo min als ongeveer alle vroege vertalers uit het Grieks in het Arabisch. Omdat wij al te vaak de termen “Arabier” en “muzelman” door elkaar halen, hebben wij een misvormd beeld van de geschiedenis, waardoor wij de beslissende rol wegvlakken die de Arabische christenen speelden bij het doorgeven van de antieke werken, eerst in het Syriaaks, vervolgens in de taal van de koran.
Eens deze omzetting gemaakt – met veel moeite, want het genie van de Griekse taal is sterk verschillend van het Arabische – zou het een vergissing zijn te geloven dat aan de Grieken een unaniem en enthousiast welkom te beurt viel, van die aard dat het de islamitische cultuur en samenleving zou kunnen dooreenschudden.
Sylvain Gouguenheim laat integendeel zien hoe selectief de receptie van de Griekse ideeën was, hoe beperkt, en zonder grote impact tenslotte op de praktijk van de islam, die onlosmakelijk religieus, juridisch én politiek bleef.
Zelfs al stonden de filosofische geschriften van de Grieken ter beschikking, en zelfs al had men de term “falsafa” gevormd, om een verwante filosofische geestesgesteltenis aan te duiden, toch is de islam nooit waarlijk gehelleniseerd. De rede werd er nooit expliciet boven de openbaring geplaatst, noch werden politiek en openbaring van elkaar onderscheiden, noch werd het wetenschappelijk onderzoek radicaal onafhankelijk.
Het zou zelfs geen kwaad kunnen, volgens dit boek, als wij onze oordelen nog wat verder herzagen. In plaats van te menen dat heel het Europees filosofisch gedachtegoed afhankelijk is van Arabische tussenpersonen, zouden wij ons de kapitale rol van de vertalers van Mont-Saint-Michel moeten herinneren. Zij hebben de bijna volledige Aristoteles vertaald, direct vanuit het Grieks naar het Latijn, vele decennia vóór men in Toledo dezelfde werken vertaalde vanuit de Arabische versie.
In plaats van te dagdromen over een islamitische wereld die in de Middeleeuwen open en gul de mogelijkheden tot expansie aanreikte aan het smachtende en duistere Europa, zou men zich beter herinneren dat het Westen deze wetenschappelijke geschriften niet zomaar cadeau heeft gekregen. Het is die gaan halen, omdat zij aanvullingen bevatten bij wat men zelf reeds bezat. En enkel het Westen maakte er het wetenschappelijke en politieke gebruik van dat wij kennen.
Samengevat, in tegenstelling met wat er sinds de jaren zestig in crescendo herhaald wordt, zou de Europese cultuur in haar geschiedenis en ontwikkeling niet zo heel schatplichtig zijn aan de islam. In elk geval niet voor iets essentieels.
Dit boek is nauwgezet en het geeft argumenten, frist de geschiedenis op, en is tegelijk ook erg moedig.
______________

ARISTOTE AU MONT SAINT-MICHEL. LES RACINES GRECQUES DE L'EUROPE CHRÉTIENNE
de Sylvain Gouguenheim. Seuil, "L'Univers historique", 282 p., 21 €.
.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html