29 december 2012

Plaats voor cultuur


Wie vandaag studeert aan de Leuvense Universiteit heeft niet te klagen, tenminste als hij/zij kiest voor een zachte richting. Al naargelang de persoonlijke voorkeur kan de student of studente de colleges dan bijwonen waar Lieven De Cauter zijn vulgaire praat verkoopt, of, als zijn/haar maag dat niet verdraagt, kiezen voor de zachtzinnige, sentimentele aanpak van een Marc Hooghe.

Deze laatste bijvoorbeeld wees er recent nog fijnzinnig op dat Albert Coburg recht van spreken heeft als het over “de jaren dertig” gaat, want:
“De waarschuwing van ons staatshoofd is vanuit puur wetenschappelijk standpunt dan ook zeer terecht. […] Toen Koning Albert één jaar oud was verloor hij zijn moeder; toen hij tien jaar oud was werd hij met zijn vader opgenomen in Duitse gevangenschap.”
Tussen de politicologie en de damesroman zijn er onvermoede raakvlakken. Ikzelf was nog het meest aangedaan door dat “opgenomen worden” van vader Leopold.

Maar Hooghe heeft zijn beurt hier al gehad en wij richten onze aandacht nu op De Cauter. Die man tapt uit een ander vaatje. Hij hanteert een verschillend palet en zingt een ander lied. 
Zo schreef Lieven laatst nog een mail aan een hoop journalisten en cultuurdragers. Hij ondertekende die mail met: 
prod dr. Lieven De Cauter,
filosoof en kunsthistoricus

Die “prod” moet een tikfout zijn, want ik neem aan dat hij prof en niet “prot” bedoelde, ook al betekent dat woord in sommige dialecten –misschien ook in het zijne– “wind” of “scheet”. Crepitus zou Erasmus zeggen. De T, D, en F zitten nu eenmaal dicht bij elkaar op een azerty.
Anderzijds: een woord als “shit” lijkt onze prod wel degelijk te kennen. We zien het verschijnen in zijn mail, die gedeeltelijk in onvervalst en huisbereid Engels is opgesteld.
Op enkele ongelukjes na (bv. “thruth or dare”, dat in het Engels nog niet algemeen is: behalve op een paar Vlaamse datingsites is de schrijfwijze van dit spelletje "truth or dare", zo leert ons Google) kunnen we zelfs zeggen dat Lieven het Straatengels uitstekend beheerst. Alvast hij zal met de omschakeling naar het echte Engels weinig problemen hebben in zijn lessen, althans als hij de fles (bottle) laat staan.

Sommigen van zijn adressaten hadden namelijk de sterke indruk dat Lieven hen een portie zattemansgelal had voorgeschoteld.
Dat laatste moet ieder voor zich beoordelen, en daarom geef ik hier de Engelse passages uit het schrijven van prof.dr.Lieven De Cauter, filosoof en kunsthistoricus:

Sorry boy! …I don't don't buy this shit! …Sorry …Sorry …look in my eyes …ghost writers …The works! …Sorry …Sorry …Thruth or dare! …I CALL YOUR BLUFF …You must be joking! …You don’t wanna go there! Do you? Come on??? Try me! …sorry… ghost writers …Fuck you! …ghost writers… in no time … whatever …Try me for starters. I eat you for breakfeast.

28 december 2012

Marc Hooghe als man van het Ancien Régime


Marc Hooghe is een eminente politicoloog, en als dusdanig valt hij vanzelfsprekend buiten het gebied van de wetenschap. Verder dan deze uitspraak wil ikzelf niet gaan, want ik ben helemaal bereid te erkennen dat ook politicologen, net als iedereen wel eens een verstandig woord kunnen spreken. 


Maar Hooghe gaat wél een stap verder. In zijn bespreking van de besprekingen van de koninklijke kersttoespraak zegt hij dit:

"Een verwijzing naar de jaren dertig was daarbij misschien inderdaad niet noodzakelijk. Maar mag ik voorstellen dat we het oordeel daarover overlaten aan de leeftijdsgenoten van Koning Albert? Als prille veertiger voel ik me niet geroepen daarover een oordeel te vellen."

Nu zal die onhandige, wat bange stijl van de auteur Hooghe niet iedereen bevallen. Een zin met daarin “misschien inderdaad” is misschien inderdaad niet fraai, maar wie onzeker is van zijn boodschap begaat al snel een kleine stilistische fout.
Echter, wat Hooghe hier ruiterlijk erkent is dat zijn vak, de politicologie, niet in staat is om dingen te analyseren die een politicologische auteur niet zelf lijfelijk heeft meegemaakt. Wellicht bedoelt hij dat dergelijke analyses beter aan historici, politiek filosofen of filosofen tout court worden overgelaten, en dan siert het de nederige mens Hooghe dat hijzelf hiervoor past.
Even daarvoor had hij het wel nog over een “eeuwenoude traditie” die hij als politicoloog moeiteloos kon plaatsen, want met onverholen sympathie voor het ancien régime schrijft de jonge Hooghe:

"In 1993 heeft Koning Albert II de eed afgelegd dat hij “het grondgebied van ons land ongeschonden zal bewaren”. Voor een man met een dergelijk gevoel van eer, plichtsbesef en familiale traditie is dat geen loze belofte. Men kan veel kritiek hebben op Koning Albert II, maar het is wel een man van zijn woord. Als sinds de vroege middeleeuwen behoort het tot de kern van de verplichtingen van een monarch dat hij het grondgebied van een land ongeschonden zal bewaren. Koning Albert past dus perfect in deze eeuwenoude traditie." 

Als een man een voorgeschreven formule afleest, dan getuigt dat van eergevoel, plichtsbesef en familiale traditie. Nu behoort deze mening van Hooghe onbetwistbaar tot de politicologie, maar om ook nog wetenschappelijk te zijn, had hij geen aanhalingstekens mogen gebruiken in die zin met “ons land”. 

Aanhalingstekens, dat moet aan onze professor eens uitgelegd worden, dienen om een tekst letterlijk weer te geven. "Citeren" heet dat met een geleerd woord. Wie aan een tekst graag een sentimenteel tintje wil geven of er een kleurwoordje in wil aanbrengen, die mag dat rustig doen maar dan zonder aanhalingstekens.
Een bezittelijk voornaamwoordje zoals dat “ons” –dat je ook terugvindt in journalistieke wendingen als “onze premier”, maar nu betreden wij een gebied dat iederéen buiten de wetenschap legt–, komt in de eedformule niet voor.

Royalist Marc zal met vrucht luisteren naar wat zijn perfecte Albert Coburg werkelijk vertelde toen:


16 december 2012

Straatengels is overal nu


Vanavond kon iedereen op de televisie, ter gelegenheid van een mars tegen zinloos geweld –waar vanzelfsprekend ook witte ballonnen werden opgelaten– een pastoor de liturgische woorden horen spreken: “en al de rest is bullshit”.

Waar die wellicht enigszins simpele of slecht opgeleide man geen besef van heeft, is dat hijzelf een deel is van het probleem waartegen hij wilde protesteren. Hij maakt namelijk deel uit van een vereenvoudigde en gebrutaliseerde wereld waarin mensen zich enkel nog van korte Engelse woordjes bedienen, zoals shit en fuck en suck …en bullshit. Dat laatste woord telt twee lettergrepen, wat hun ongearticuleerdheid enigszins op de proef moet stellen.

Nu is het natuurlijk zo dat de pastoors tegenwoordig uit een kleine poel gevist moeten worden. Zij zullen wel enkele begrippen van het rudimentaire Straatengels beheersen, maar niet meer van het Latijn.

Veel brevieren doet de man allicht ook niet. Vermoedelijk leest hij liever bladen als P-Magazine, want de hoofdredacteur daar kent heel goed dat Adolescenten-engels, en die pastoor moet het ergens vandaan hebben.

Als ik een suggestie had mogen doen, dan zou dat de uitdrukking taurinum stercus zijn geweest, en misschien had onze gewijde man in stercus (stercoris) de letters s-t-r van stront wel herkend. En taurus is een stier, dus inhoudelijk zou er niets verloren zijn gegaan.

Wat nu echter uit zijn mond kwam, was onwelriekend. Maar misschien vond hijzelf dat het wél lekker rook?

Bij Montaigne lezen we in zijn Essais (Livre III, chapitre VIII):
Stercus cuique suum bene olet
Ieder vindt zijn eigen stront welriekend.
De opmerking is van Erasmus afkomstig en Montaigne citeert hem.

Die Essais zijn onschatbaar. In mijn uitgave (Pierre Villey et V.L. Saulnier, PUF 1924, p.929) staat op deze plaats een voetnoot: “bij Erasmus, in zijn Adagia III,IV,2 lezen we: “suus cuique crepitus bene olet”. Maar crepitus is een wind, in principe dus geen stront.

Dat had Montaigne niet helemaal correct onthouden. Niemand is onfeilbaar.
.

14 december 2012

Eng nationalisme


Wat je wel eens hoort zeggen of ergens leest, is dat alleen bij kinderen het verschijnsel van de verveling zich in zuivere vorm voordoet. Ik begrijp wel wat men dan bedoelt, maar ben het er niet mee eens.
Als een volwassene in zijn krant leest, of op de radio hoort dat een bank, neem Fortis opeens een veel langere naam krijgt, of dat Dexia plots Belfius moet heten, dan geloof ik dat er zich ook van deze volwassene een gevoel meester kan maken dat niet zo erg verschilt van de kinderlijke, oorspronkelijke verveling.

Als die volwassene daarna hoort dat een bepaalde bank onder haar nieuwe naam iets heel lelijks wil doen, namelijk schilderijen verkopen die dezelfde bank onder haar vorige naam had opgekocht, dan laat dit hem gewoonlijk koud.
Hij verveelt zich. Die schilderijen heeft hij nooit gezien, en dan gaan spelen alsof de verkoop ervan je in je diepste culturele wezen raakt, is kinderachtig.

Bert A. kan zich dat nog veroorloven, maar in zijn partij zal hij weinig gehoor vinden want welbeschouwd is zijn verwarde betoog erg nationalistisch getint, en helemaal in tegenspraak met de grote multiculturele droom waarin het niet meer uitmaakt of een schilderij dat hier is geschilderd ten eeuwigen dage ook hier blijft hangen.

Mij alvast maakt het niet uit waar bijvoorbeeld de een of andere Magritte hangt. Niet dat Belfius dat beroemde schilderij met die pijp zou bezitten, dat je ook op een reproductie kunt bekijken zonder de diepe gedachte erachter te moeten missen, maar ook bij de verkoop van echte schilderijen uit die verzameling zouden enge nationalistische reflexen beter achterwege blijven.

Toevallig heeft Karel van het Reve, de broer van de man die de roman De Nachten heeft geschreven, ook over dit onderwerp weer het zijne te vertellen:


10 februari 1987
.

12 december 2012

Vorstelijk lumumbago


Als goede Belg durf ik te voorspellen dat er bij het komende proces rond de moord op Patrice Lumumba niets aan het licht zal komen dat een latere zalig- en heiligverklaring van onze Boudewijn in de weg zou staan.
Laatstgenoemde is zoals wij weten gezond en wel in Spanje verscheiden (il a trouvé sa mort en vacances om zo te zeggen), en meteen daarna al hoorde men kreten van Santo Subito.
Datzelfde kan niet van Lumumba worden gezegd.

De Belgische bevolking, voor zover die op het moment van het koninklijke verscheiden niet zelf ook met vakantie was, kwam massaal de straat op. Er werden bloemen neergelegd en ik meen ook ballonnen opgelaten. Geheel volgens de leer van Dalrymple en zelfs enigszins daarop vooruitlopend.
Enfin, we hadden te maken met “een politiek feit” zei een journalist. Dat klopte niet natuurlijk, maar men maakte het er wel van.

Nu moet ik bekennen dat mijn beweringen over deze episode uit de Vaderlandse Geschiedenis noodgedwongen afgaan op wat ik toen las in Le Monde, en met grote vertraging las want zelf was ik ook met vakantie, in een Frans dorpje waar je met een flink half uur moest rekenen om naar het dichtstbijzijnde stadje te rijden waar naast een bakker en een slager ook een krantenwinkel was.
Wat die journalist op de Vlaamse Televisie had gezegd, vernam ik dus pas bij mijn terugkeer uit vakantie.

Maar wat ik anderzijds wél een politiek feit zou durven noemen, was de beslissing van de regering toen om voorafgaande censuur toe te passen, tegen de Grondwet in.
Nu zijn we sindsdien wel een en ander gewend –we hebben vandaag niet eens meer een grondwettelijk samengestelde Volksvertegenwoordiging– maar toen moet dat, althans voor democraten nog schokkend zijn geweest.

Wat u hierboven natuurlijk herkend hebt lezer, is een gezonde sansevieria. Een exemplaar dat nooit zorg is tekortgekomen.
En nu stierf Baudouin wel in de komkommertijd, maar het blad Charlie Hebdo dat ik toen wekelijks getrouw kocht, ook als ik met vakantie was, had bij deze gelegenheid op een van zijn binnenbladzijden een tekening van een sansevieria* die er een stuk minder fris uitzag.
Helemaal slap hing hij over de rand van zijn cache-pot, en het bijschrift was : “Les Belges sont partis en vacances sans arroser leur plante verte.”
Eén van de tongen van die plante verte vertoonde inderdaad de trekken van feu onze gebrilde en aan zijn rug lijdende vorst, en het blad kwam de Staatsgrens niet over.

Helaas lezer: ik kan u die tekening niet meer laten zien want ik heb mijn gesmokkeld exemplaar direct na de vakantie geschonken aan het VRT-archief, in de overtuiging dat ik de geschiedenis een dienst bewees. Hopelijk is het exemplaar bewaard volgens de regelen der kunst. 
De voorpagina van die Charlie Hebdo kun je op het web nog vinden, zoals u hebt gezien.
_______
* link van 2013.

11 december 2012

Vragen van Etiquette


Gisteren schreef Mia Doornaert een mooi stukje in De Standaard, onder de titel: En zeg, ‘U, U, U’. Doornaert pleit voor goede manieren en beschaafde aanspreekvormen.
Daar zullen weinig mensen bezwaren tegen hebben, tenzij dan oproerige voetbalsupporters, maar met hen laat Mia zich denk ik niet in, Paulus indachtig misschien, in zijn eerste brief aan Timótaeüs: 6:5: Verkeerde krakelingen van mensen, die een verdorven verstand hebben, en van de waarheid beroofd zijn. Wijk af van dezulken. 

Naar Paulus verwijst Mia niet, maar wel naar De Dikke Ditz, een boek dat in Vlaanderen even onbekend is als Paulus, maar dat in Nederland juist overbekend is, bijna even bekend als de Bijbel zelf. De 37ste bewerkte druk dateert van vorig jaar, en is van de hand van Reinildis van Ditzhuyzen, een historica die tegelijk ook een veredeld soort royalty watching beoefent voor de Duitse televisie.
De echte titel van het boek is “Hoe hoort het eigenlijk?”, en het werd oorspronkelijk al in 1938 geschreven door Amy Groskamp-ten Have. In dat boek staat bijna alles wat een beschaafd mens moet weten. Hoe tafelzilver geschikt wordt, hoe men zich gedraagt in een restaurant, op straat, hoe men brieven schrijft en telefoneert, wanneer men tutoyeert en vousvoyeert. 

Hier past een kleine parenthesis. Dat tutoyeren, ook op radio en tv, stoort niet enkel Mia Doornaert maar het stoorde ook de Franse filosoof Philippe Muray. Vooral een zekere Karl Zéro, presentator van het Vrai Journal op Canal+, kon hij niet luchten. Muray noemde die Zéro "un tutoyeur en série", en vervolgens trok hij een gemene parallel:
À ce propos, je ne trouve pas inintéressant que le tutoiement, en France, ait été décrété obligatoire dans les administrations par la Convention en 1793, l'année de la pire Terreur, quand le crime de masse était à son apogée, très exactement le 8 novembre 1793. Regardé jusqu'alors comme une marque de grossièreté, il est devenu à ce moment-là (très provisoirement : il déclinera vite après Thermidor) un signe de fraternisation, une marque du lien de fraternité universelle.
[In dit verband vind ik het niet oninteressant dat de jij-vorm in Frankrijk in 1793 door de Conventie per decreet verplicht werd gesteld voor de ambtenarij. Dat was het jaar van de ergste terreur, toen de misdaad massaal hoogtij vierde. Om heel precies te zijn, de 8ste november van 1793 was het. Tot dan had tutoyeren als een teken van grofheid gegolden, maar die dag werd het (zeer voorlopig: na Thermidor zal het snel weer bergaf gaan) een teken van verbroedering, een uiting van de alomvattende broederband.]

Festivus festivus, conversations avec Élisabeth Lévy  Librairie Arthème Fayard, 2005, pp. 353-4


Om nu terug te komen op de Dikke Ditz: Karel van het Reve was zeer te spreken over dit boek. Wellicht omdat het zo mooi geschreven is, in prachtige volzinnen, zoals u trouwens zelf kunt nagaan dankzij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Amy Groskamp-ten Have schreef bijvoorbeeld: “Moeders die haar dochters toestaan om ten aanschouwe van jan-en-alleman zich nagenoeg geheel ontkleed in gezelschap van jongelieden in de meest ongewenste houdingen te vertonen, dienden van overheidswege te worden beboet.” Wij moderne lezers zien hier een voorafschaduwing van de gasboetes.

Maar hoe volledig Amy Groskamp-ten Have, en vervolgens Reinildis van Ditzhuyzen ook zijn geweest met hun etiquetteregels, toch verwachtte van het Reve dat er in het boek nog bepaalde lacunes zouden voorkomen. Zo dacht hij terecht dat een hoofdstuk “Hoe gedraag ik mij op het naakstrand?” zou ontbreken. Hij maakte dan zelf maar een schets:

9 augustus 1963

9 december 2012

Het probleem met literaire weduwen


Nogal wat mensen verwonderen zich over de ingreep die Kristien Hemmerechts pas deed, en deze mensen vinden dat haar actie met censuur gelijkstaat.
Zo twitterde Johan Van Overtveldt van Trends: “‏Vreemd. Kristien Hemmerechts verbiedt opvoering van een stuk gebaseerd op werk van haar man H. De Coninck. Begrenzing van artistieke vrijheid?!”
En Ellen Provoost van Het Laatste Nieuws plaatste dit op Facebook:

(klik om te vergroten)

Inderdaad, het betreft hier een inperking van de artistieke vrijheid. Maar of ons dat sterk moet verwonderen, betwijfel ik want Kristien toonde zich eerder al voorstander van censuur.
Interessanter is de vraag, of wij deze neiging aan de persoon van Hemmerechts zelf moeten toeschrijven. Zou het niet ook kunnen, dat wij hier te maken hebben met een breder probleem, dus niet enkel met haar, maar met de meeste literaire weduwen?
Al in het jaar 1984 was Karel van het Reve deze laatste stelling toegedaan:



25 november 2012

Blijvend en voorbijgaand vandalisme

.
Het mooie St-Pietersstation is een eeuw oud en dat wordt gevierd, maar voor de reiziger is het gebouw helaas niet meer zichtbaar. Dat komt omdat men er bij wijze van entree een constructie van staal en glas vóór heeft gezet die het eigenlijke bouwwerk grotendeels aan het gezicht onttrekt.

En toegegeven —het is geen schande om iets toe te geven— de Middenstatie van Antwerpen is nog veel mooier dan St-Pieters, maar dat vind ik geen excuus voor vandalisme. 
Het glazen gedrocht waarvan sprake, heeft zich voor ons station gewrongen zoals een plompe kerel op het laatst nog voor een kind springt dat naar een stoet wil kijken. 
De architect die dit getekend heeft moet aan de schandpaal samen met zijn bouwheer. 

Maar dat het altijd nog erger kan, bewees deze zomer de Track-kunstmanifestatie die ook elders in de stad aanslagen pleegde.
De foto hiernaast geeft de toestand bij het station weer zoals hij was van mei tot oktober. Rond het torentje van St-Pieters had toen de een of andere kunstenaar een stelling mogen zetten, en op die manier onttrok hij aan ons gezicht, en met ons geld, ook het stukje St-Pieters dat door de architect nog vrij was gelaten. 

Het werk van de artiest is intussen netjes weer verwijderd, en dit bewijst geloof ik dat kunst per slot toch minder erg is dan architectuur.
.

18 november 2012

Gene over Patrick (in de boekskes)

.
Gene Bervoets is een Belgische acteur, vooral bekend van zijn culinair programma ”Gentse Waterzooi” en van de serie “Windkracht 10”. In het dS-weekblad zei men daar niets over, en dus bleef ik wat dit betreft op mijn honger zoals journalisten zeggen. Ze hadden nochtans volle zes bladzijden vrijgemaakt voor een interview met gene Bervoets.
Gelukkig stilde Wikipedia mijn honger, want al kende ik die windkracht niet, Gentse waterzooi des te beter.
En ik zei nu wel zes bladzijden, maar dat is niet helemaal waar. Na aftrek van de foto’s zullen het er op een decimaal na ongeveer drie zijn geweest. Aanleiding om het interview te doen, wás trouwens een foto. Van Photonews in dit geval, met Patrick die weende op de schouder van Gene. Een geweldig moment, door de cameralens als het ware bevroren.
Nu hebben ze bij dS-weekblad geen foto nodig als aanleiding, want heel hun blad staat elke week vol foto’s. In kleur meestal, maar voor de fijnproevers zijn er ook in zwart-wit. Heel pakkend altijd, dat zwart-wit.
In de tekst zelf, rond de kleurenfoto's van Bervoets dus, lezen we dat deze man niet toevallig al een “bolleke” had besteld voor zijn vriend, en ook dat zij hun gevoelens toen niet expliciet hebben uitgesproken. Bervoets zei wel meer zinnige dingen in dat interview. Zo is Patrick geen populist, want hij gaat niet in de boekskes staan – 'boekskes' is artiesten- en journalistentaal voor weekblad of magazine.
Verder zegt Gene dat Bart De Wever dicht tegen de schizofrenie aan zit, en dat wij zijn ware gelaat nog niet hebben gezien. En Gene weet ook dat politici kazakdraaiers en postjespakkers zijn. Hij verklapt ons dat in het stadsbestuur vóór Patrick alles vriendjespolitiek was. En verder nog dat de angst in de “culturele sector” zeer groot is.
Nu wil ik voor het gemak onze Gene Bervoets hierbij rekenen, en hem tegelijk enigszins geruststellen. Hij zal niet als eerste in het vizier komen van schizofrene populistische bewindvoerders, want er zijn vóór hem al vele interviews gepubliceerd met artiesten die nog meer wind verplaatsten, en wier verstand nog gaarder gezoden was in water.

Il arrive fréquemment que les artistes créateurs n’aient qu’un contrôle limité sur les trivialités de l’existence; souvent, c’est au prix de cette infirmité qu’ils atteignent la concentration requise pour l’exercice de leur art. Mais pareille condition n’est guère favorable au développement d’un fin jugement politique, et pourrait difficilement qualifier des poètes rêveurs ou des romanciers à l’imagination enfiévrée pour analyser lucidement les événements du jour, guider l’opinion publique, ou conseiller les gouvernants.

Simon Leys
Protée et autres essais
Éditions Gallimard, 2001, p.137

Creatieve kunstenaars hebben vaak slechts beperkte controle over de trivialiteiten van het leven; vaak is het ten koste van deze zwakheid dat ze de concentratie bereiken die nodig is voor de uitoefening van hun kunst. Maar zo'n toestand is nauwelijks bevorderlijk voor de ontwikkeling van een scherp politiek oordeel, en kan dromerige dichters of romanschrijvers met een koortsige verbeelding nauwelijks in staat stellen om de gebeurtenissen van de dag helder te analyseren, de publieke opinie te sturen of de bewindslui te adviseren.
.

12 november 2012

Wetenschappelijke beschouwingen bij de G1000


Een tijdlang werd het aantal deelnemers aan de G1000 op zevenhonderd en acht geschat, maar na een hertelling in alle rust (ik vermoed door David zelf, of anders door Francesca, of bij voorkeur achtereenvolgend door hen beiden) bleken ze maar met zijn zevenhonderd en vieren te zijn.
Nu is, alles wel bekeken, zevenhonderd en vier een mooier getal dan die zevenhonderd en acht, want zevenhonderd en vier laat zich netjes schrijven als twee tot de zesde macht, vermenigvuldigd met elf, en dat laatste blijft een klein, hanteerbaar getal. Dat is niet zo met zevenhonderd en acht.
Zoals wij zullen zien, komt deze mathematische toevalligheid de democratische gedachtewisseling zeer ten goede.

Vergeten we niet dat het hier gaat om zevenhonderd en vier uiterst toevallig gekozen, en dus volkomen gelijkwaardige individuen, die elk ook een gelijke zeg in het debat moeten krijgen. Hen aan rechthoekige tafels zetten is uitgesloten, niet enkel omdat het priemgetal elf zich hiertegen verzet, maar vooral omdat er aan een rechthoekige tafel als het ware automatisch een soort hiërarchie ontstaat. Ik neem aan dat David en Francesca zich hiervan bewust zijn geweest.
Natuurlijk zullen zij twee tot de zesde tafels hebben gehuurd, zijnde vierenzestig in totaal. Ik mag hopen dat het er tweeëndertig witte en tweeëndertig zwarte waren, want die laten zich bijzonder mooi opstellen in een schaakbordpatroon van acht bij acht.

Te vrezen valt echter dat men voor ronde tafels zal hebben gekozen, omdat die goedkoper te huren zijn dan endekagonale, of elfhoekige tafels zoals men ook wel zegt, al was de endekagonale oplossing zeker verkieslijk geweest, want aan een ronde tafel kan om het even welke assertieve tafelgenoot meer plaats innemen dan hem toekomt en een timide buur wegdrukken. Aan een elfhoekige tafel zijn zulke misstanden uitgesloten.

Maar bij een organisatie als de G704 moet er op de kleintjes worden gelet, want veel steun van overheidswege was er niet, en goede endekagonale tafels zie je niet vaak, en ze zélf maken kan bovendien enkel bij benadering. Met passer en liniaal lukt het nooit helemaal. Er ontstaat altijd een kleine fout die weliswaar verborgen blijft voor het menselijk oog, maar aan foutenmarges hebben David en Francesca een hekel, wat begrijpelijk is.

Nochtans was het met een kleine extra-inspanning mogelijk geweest om bijvoorbeeld bij GAMMA vierenzestig grote houten bladen te kopen, en deze dan volgens bijgevoegde handleiding te verzagen, met een verwaarloosbare, zo goed als onmerkbare afwijking bij slechts één van de elf disgenoten.


9 november 2012

Hondstrouwe democraten

.
Misschien lezer, bent u ook democratisch gezind, en in dat geval hebt u wellicht een paar teksten gelezen die daar verband mee houden. Soms al wat oudere teksten misschien. Op zich is dat geen schande, maar in die oude teksten blijven de nadelen van het democratische stelsel –niet altijd maar soms– onderbelicht.
In een interessant artikel van Marjan Justaert, in De Standaard op p.5 vandaag, onder de titel "SP-A zkt. hondstrouwe afdelingen", las ik dat de kopstukken van de socialistische partij zich van deze nadelen terdege bewust zijn.
Het artikel behandelt die kwestie in Aalst, waar de socialistische partijleden massaal verkeerd hebben gestemd, een fenomeen dat zich ook bij algemene verkiezingen soms voordoet:
«Volgens verschillende kopstukken vertonen de statuten die de afdelingen erg veel vrijheid geven– een lacune: er is geen “formule” waardoor de partijtop kan ingrijpen als een afdeling zich niet gedraagt conform de waarden van de SP-A. “De democratie heeft zo haar gebreken”, luidt het.»
Wat die hoge heren en dames van de SP-A over democratie denken is heel juist, maar het werd vroeger al kernachtiger geformuleerd door Voltaire:

«Quand la populace se mêle de raisonner, tout est perdu.»
.

7 november 2012

Een kind kan premier spelen

.
"Souvent les bêtises ont un sens", zei Victor Hugo. In zijn tijd was dat misschien waar, maar nu hebben wij onze Elio:




"Hij wil een verbetering van de hele wereld, en bijvoorbeeld hij heeft ook een progressieve beleid voor de ziekteverzekering, euh bijvoorbeeld, en euh, ook voor de regulatie van euh, de banksector. Dus de toestand in Amerika euh, euh, is progressief, euh maar natuurlijk hij is niet hetzelfde dan hier in Europa."
___________
Verklarende noot van 8 november (want er zijn bv. op FB nogal wat reacties):
Mijn punt is, dat iemand die niet weet dat "tout le monde" niet hetzelfde betekent als "de hele wereld", niet en nooit in het Nederlands geïnterviewd kan worden. Dat heeft gewoon geen zin. "De toestand is progressief" ...hij bedoelt dat er volgens hem vooruitgang gemaakt wordt: een journalist die behalve Di Rupo zelf ook zijn eigen lezers-luisteraars-kijkers respecteert, doet zijn interview in het Frans.
En, niet dat een opmerking als: "Obama veut faire du bien pour tout le monde" minder stupide geklonken zou hebben dan wat Elio in zijn Nederlands vertelde, maar misschien had de man dat ook niet zo gezegd in een taal die hijzelf begrijpt.
.

2 november 2012

De anatomische les van dr. Fabre


Omdat Jan Fabre na zijn laatste lotgevallen verkoos om geen aangifte te doen bij de politie, zijn we aangewezen op zijn eigen verklaringen en vaststellingen.
Die zijn niet min: hij werd in het Antwerpse Park Noord overvallen door zeven man, Belgen én allochtonen. Het park is van iedereen, en een goede mix is het zekerste teken van een geslaagde integratie. Die mannen waren speciaal uitgestuurd door de N-VA.
De aanval kwam er tijdens het joggen, en dus niet als gevolg van bijvoorbeeld een betwiste handelstransactie, wat daar ook wel eens voorkomt en waar meestal ook geen klacht op volgt, om ruchtbaarheid te vermijden.
Nu is het voor iemand die matrakslagen krijgt niet altijd eenvoudig om het hoofd koel te houden en scherpe waarnemingen te doen, maar een artiest kan natuurlijk iets meer. Naast zijn rapport met daarin het correcte aantal overvallers en de sociologische samenstelling van de groep, getuigt ook de vaststelling dat de slagen op zijn nieren terechtkwamen van een scherp waarnemingsvermogen.
Het hoofd, het hart, de maag, de geslachtsdelen, dat zijn plekken die iedereen direct kan aanwijzen, maar de plek van de nieren is voor velen, zo niet een raadsel dan toch vaag. Niet echter voor Fabre, en wellicht is zijn kunstopleiding hem hier van pas gekomen. .

21 oktober 2012

Waarover men beter niet spreken kan

.
Volgens zijn eigen dictum zou ik over de filosoof Wittgenstein moeten zwijgen, want ik heb van de man niets gelezen. Ja, “wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen” kan ik uit mijn hoofd zeggen, zoals elke lapzwans over gebakjes zal beginnen als hij je een wijsheid uit zijn ongelezen Proust wil meegeven. 
Proust heb ik ook niet gelezen, en hij komt hier verder niet ter sprake, maar ik kan hem niet hebben, en Wittgenstein al evenmin, en dat komt door de slechte vrienden van die twee, die altijd zo hoog van hen opgeven.

Op mijn achttiende of negentiende, herinner ik mij, heb ik nog even overwogen om de Tractatus van Wittgenstein te stelen. Het was een klein geel boekje van Reclam en ik had het al in mijn hand, in een lang verdwenen boekhandel aan de Ajuinlei in Gent waar veel gestolen werd, een beetje zoals bij Maspero in Parijs maar vanzelfsprekend op kleinere schaal.
Ik bleef op het rechte pad die dag, niet uit morele overwegingen maar omdat die ene zin van Wittgenstein –de slotzin die ik net citeerde, en waar onvermijdelijk mijn oog op was gevallen– mij grondig tegenstond. Uitgerekend deze Ludwig dacht ik, kon blijkbaar wél nog iets zeggen over “wovon man nicht sprechen kann”
Ik plaatste zijn boekje met een zeker dedain terug en daar hield het voor mij op, al neem ik grif aan dat anderen dit probleempje lang voor mij al hadden opgemerkt, en dat zij het intussen verklaard hebben en weggewerkt onder weer nieuwe diepzinnigheden. Wellicht had ik het allemaal niet goed begrepen, ik wil ook dat gerust aannemen, echter: mij verder erin verdiepen doe ik niet.
Maar mijn juveniele filosofische bezwaren gelaten voor wat ze zijn, wat ik net lees in The New York Review of Books bracht mij toch aan het schrikken.
.
Aan het woord is Freeman Dyson, Nobelprijs natuurkunde, die een boek bespreekt – bij de NYRev strekt het tot aanbeveling als een recensent eerst een Nobelprijs kan voorleggen, en het mag zelfs de prijs voor de Vrede zijn, men is daar niet kinderachtig in. 
Wat Dyson ons meedeelt, is dat hij als student in Cambridge ooit aan Wittgenstein, die een verdieping boven hem woonde, een vraag stelde en daar geen antwoord op kreeg. Dat mogen we misschien nog als een logisch gevolg van zijn dictum beschouwen, maar wat Dyson daarna vertelt is van een andere orde. 
Ik zou aan mijn vrouwelijke lezers willen vragen dat zij haar blikken nu even afwenden, en misschien dat boek over de vele tinten grijs weer ter hand nemen, want wat volgt is onaangenaam:

Finally, toward the end of my time in Cambridge, I ventured to speak to him. I told him I had enjoyed reading the Tractatus, and I asked him whether he still held the same views that he had expressed twenty-eight years earlier. He remained silent for a long time and then said, “Which newspaper do you represent?” I told him I was a student and not a journalist, but he never answered my question. Wittgenstein’s response to me was humiliating, and his response to female students who tried to attend his lectures was even worse. If a woman appeared in the audience, he would remain standing silent until she left the room. 



Uiteindelijk, tegen het eind van mijn verblijf in Cambridge aan, waagde ik het om hem aan te spreken. Ik zei hem dat ik van de lectuur van zijn Tractatus had genoten, en vroeg of hij nog altijd achter de opvattingen stond die hij achtentwintig jaar eerder had neergeschreven. Hij bleef een lange poos stil en zei dan: “Van welke krant bent u?” Ik zei hem dat ik student was en geen journalist, maar het antwoord op mijn vraag bleef hij schuldig. Wittgensteins reactie was een vernedering voor mij, en zijn houding tegenover vrouwelijke studenten die zijn lezingen wilden bijwonen was zelfs nog erger. Als er in zijn gehoor een vrouw verscheen, dan bleef hij stilzwijgend rechtstaan tot zij het lokaal verlaten had.
.

17 oktober 2012

Frans en Engels zijn onvertaalbaar

.
De sinoloog Simon Leys had ik al vaak gelezen in The New York Review of Books, want Leys schrijft in spits en grappig Engels over alles en nog wat, en pas heel recent ben ik hem in het Frans beginnen te lezen, zijn moedertaal. Hij is nog sterker in het Frans.
Mijn neiging om van puur plezier een paar stukken uit zijn essays over te tikken, moet ik bedwingen maar soms doe ik het toch. Iedereen kent de uitspraak van Kipling: A woman is a woman, but a good cigar is a smoke. Onverbeterlijk, onvertaalbaar Engels. 
Onze auteur vermeldt deze uitspraak niet in zijn essay “Les cigarettes sont sublimes”, maar hij leert ons wel dat lang vóór Kipling, Balzac krek hetzelfde heeft gezegd, in onvertaalbaar Frans.
Leys had op een bepaald moment het plan opgevat om een hymne te schrijven die steun moest verlenen aan het moreel van de arme en vervolgde sigarettenrokers. Hij heeft die hymne nooit geschreven, maar hij verklapt ons in zijn bundel “Le bonheur des petits poissons” (2008, Éditions Jean-Claude Lattès) wat er allemaal ter sprake zou zijn gekomen. En hij citeert Balzac: 
Rappelez-vous par exemple, dans La Fille aux yeux d’or, après que le jeune Marsay réussit finalement à obtenir les faveurs de la mystérieuse et insaisissable «fille aux yeux d’or», au terme d’une enivrante nuit de passion, il quitte au petit matin la demeure de la belle et, une fois dans la rue, il allume un cigare; il en exhale une longue bouffée et soupire : «Voilà au moins ce dont un homme ne se lassera jamais !» 
Ik heb nog maar twee Franse essaybundels van Leys gelezen, maar aangezien hij er tien of vijftien gepubliceerd heeft, boezemt de komende winter mij weinig angst in..
.

10 oktober 2012

De wetenschap moet nu aan het woord komen

.
Na de reeks analyses van peilingsresultaten die we de jongste weken hebben mogen horen en lezen, en die allemaal samen onder de sterrenwichelarij thuishoren, kunnen wij vanaf maandag –misschien zondagavond al– eindelijk weer afgaan op de degelijke bevindingen van de wetenschap. Op de bevindingen namelijk van de psefologie.

Pas van dan af inderdaad, zullen wij de resultaten kennen van het afgelopen psefisme (ψήφισμα), nochtans de enige échte peiling, zoals alle journalisten en alle politici ons herhaald verzekerd hebben, en na welke mededeling zij telkens weer een bezadigde en wijze blik op ons richtten.

De Dikke van Dale helaas verklaart het begrip psefisme niet, noch de wetenschap der psefologie. De nog dikkere Oxford English Dictionary doet dat gelukkig wel: 

PSEPHOLOGY pronunciation: /sɛˈfɒlədʒi, sɪ-/ noun [mass noun]: the statistical study of elections and trends in voting. 
PSEPHISM: (1656) vote, problably with pebbles (ψήφος), esp. of the Athenians. 

Het Engels kent nog wel meer termen, en onze journalisten zouden er meen ik goed aan doen om enkele ervan van buiten te leren. Het kan hun analyses nooit kwaad doen. 

PSEPHOLOGIST: a political scientist who specializes in the study of elections. 
PSEPHOGRAPH: a machine used for the automatic recording of votes. It was invented in the early 20th century by a young Italian, Signor Boggiano, to thwart ballot box stuffing. 

De OED vertelt ons verder dat Dr. David Butler, zelf Oxonian, de term psephology in 1952 bij wijze van grap heeft bedacht, op aanstoken van zekere R.B. McCallum.
Ik denk dat we nog veel grappige psefologische analyses mogen verwachten.

.

29 september 2012

Op zoek naar graziger weiden


De page van Patrick
Wordt menner bij de Knack
Dat houdt de teugels strak
Maar lezers zijn geen paarden
Zij gaan naar uiterwaarden
Op vakantie met Rik

.
.

27 september 2012

De Geschiedenis begint niet bij je eigen geboorte

.
Iemand kan een stuk laten publiceren en het ondertekenen met “politiek filosoof”, maar dat laatste lijkt mij geen beschermde titel te zijn, want zekere Bleri Lleshi doet dat in Knack en afgaand op wat de man weet en ook niet weet, lijkt hij mij eerder politicoloog te zijn. Zijn intellectuele bagage is niet van die aard dat er zwaardere termen aan te pas moeten komen, want noch van politiek, noch van filosofie, noch van cultuurgeschiedenis overigens lijkt deze jongeman veel te hebben opgestoken.
Hier een paragraafje van hem, dat spijtig genoeg begint met een lullig cliché. Bleri stelt namelijk vast dat er bij hem iets “van het scherm spat”. Daar moet u overheen kijken, lezer, want die wending was tot nog nog voor enkele jaren inderdaad populair. Wekelijks constateerden toen literaire recensenten dat in de hun voorgelegde romans “het pure plezier van het schrijven bij elke regel van het blad spatte”.
De mens is een sociaal dier, en als hij een uitdrukking hoort of leest die hij mooi vindt, dan is die mens geneigd die uitdrukking zelf ook te gebruiken en daar is niets mis mee, integendeel. Laat dus die eerste zin van Bleri geen al te grote rol spelen bij uw oordeel: 
De arrogantie waarmee u antwoordt op de vragen van deze journalist spat van mijn computerscherm. Het is dezelfde arrogantie in combinatie met uw Calimero-discours waarmee u de mensen telkens weer zo mooi weet te verdelen: zij die voor u zijn en al de rest. Die andere conservatieve politicus, George Bush, maakte daar ook gebruik van toen hij zei: “You are either with us or against us”. Met een dergelijke visie zal u Antwerpen noch Vlaanderen ooit kunnen besturen.
Misschien had u die vergelijking met dat stripfiguurtje eerder ook al eens gelezen, maar daarbij, lezer, geldt dezelfde opmerking als hierboven over socialisatie, conformering &c. Een overdreven hang naar originaliteit werkt vaak ongunstig.
Waar ik wel over struikelde, was die korte blik op de geschiedenis die bij onze politicoloog Leshi opvalt. De geschiedenis, ook de geschiedenis van de uitdrukkingen en zegswijzen, is toch ouder dan wat de man zich daarbij voorstelt, en zeker ouder dan wat Dubya Bush allemaal heeft verteld.
De jonge Bush zal dat inderdaad eens gezegd hebben van die either...or, maar dan, waarom hém eruit pikken? ...want iedereen die met de christelijke cultuur vertrouwd is –van ver of van dichtbijzal dat al eens gezegd hebben in de een of andere variant. Niet bij die George, maar bij Lukas staat de oervorm:
11:23 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit. (Statenvertaling)
Nu moet Bart De Wever ook nog kunnen volgen, dus: qui non est mecum adversum me est, et qui non colligit mecum, dispergit.
Of, te zijner verstrooiing misschien een nog iets oudere versie: ο μη ων μετ εμου κατ εμου εστιν και ο μη συναγων μετ εμου σκορπιζει
.

24 september 2012

Guy over de liberale partijkopstukken

.
Een woordelijke transcriptie is altijd beter dan een journalistiek verslag van een gesprek. We zien dat Guy Verhofstadt zich eerst wat verschuilt achter les dirigeants de son parti, en daar is Alexander niet bij. Al snel wordt Guy  zich min of meer bewust van de draagwijdte van zijn woorden, en spreekt hij plots wat minder luid:  

RTBf: Je reviens sur une phrase que vous aviez dite –honnêtement je ne sais plus si c’était dans une déclaration gouvernementale, ou dans une déclaration à la Chambre– le premier mardi d’octobre, vous aviez dit: «On pourra nous juger, on pourra dire qu’on aura réussi, si on a fait reculer l’extrême-droite en Flandre.» Est-ce que finalement ce n’est pas Bart De Wever qui est en train de réussir cela? 
Guy Verhofstadt: Je ne vais pas faire des commentaires là-dessus parce que ça ouvre toute la discussion: c’est quoi l’extrême-droite ? est-ce qu’il fait partie de l’extrême-droite lui-même, oui ou non ?
RTBf: Vous-même vous ne savez pas ? 
Guy Verhofstadt: La réponse a été donnée par les dirigeants de mon parti, par Karel De Gucht qui a dit : «oui, en fait…» –non par Patrick Dewael, je m’excuse– c’est lui qui a dit : «en fait c’est la même chose.» Et il n’a pas tort, quand on voit qu'il y a beaucoup-beaucoup-beaucoup de gens de l’extrême-droite qui sont sur ces listes. 
RTBf: Donc, pardon, c’est aussi votre avis, comme Patrick Dewael vous dites, qu’en fait c’est la même chose, la N-VA, Vlaams Belang: même chose.
Guy Verhofstadt: Faut pas, il ne faut pas mêler tout, mais il y a beaucoup... hein... on peut constater, vous comme moi qu’il y a en fait beaucoup de candidats sur leurs listes.


.

22 september 2012

Rik Pinxten en de moeilijke woorden


Ik las, lezer, vandaag in De Standaard op pagina drieënveertig een heel moeilijke zin. Hij stond tussen nog meer moeilijke zinnen, in een interview waarin glashelder bewezen werd dat wij, westerlingen, ten prooi zijn aan het verfoeilijke wij-zij-denken. 
Hier is hij: “Om die interculturele ‘wij’ te organiseren, moet je vertrekken van pragmatiek, praktijken, afspraken.” 
Nu moet je niet ook al die andere zinnen lezen die op pagina drieënveertig staan –en op pagina tweeënveertig trouwens– om te vermoeden dat hier een Vlaamse intellectueel aan het woord is. Het is niet dat "interculturele" echt een moeilijk woord dat dit vermoeden voedt, maar wel de twee complexloze woordjes “die...wij”. Daarna weet je genoeg, want “wij” is hier vanzelfsprekend een neutrum, en je zegt ook niet “die paard”. 

En de foto bovenaan –zoals gebruikelijk een halve bladzijde groot– bewijst inderdaad ons vermoeden. Aan het woord is namelijk de antropoloog Rik Pinxten. Nu vraagt u zich misschien af, lezer, wat ook alweer een antropoloog is. Dat is geen schande want de definitie is vaag, maar eigenlijk is het simpel: het is iemand die ooit als jongeman enkele weken in een hotel heeft doorgebracht dat niet al te ver verwijderd lag van een indianenreservaat.
Hiermee wil ik niet suggereren dat de antropoloog Pinxten geen echte antropoloog zou zijn, en nog minder dat hij de basisteksten van de filosofie niet zou kennen. Dat laatste deed Vermeersch immers al, eens en voorgoed, en ook in De Standaard, met de woorden: "Rik Pinxten geeft blijk van een totale onwetendheid betreffende zijn eigen vakgebied. Zelfs de 'ringparabel' uit Nathan der Weise, een kerntekst van de verlichting, en van onze cultuur überhaupt, die zijn thesis ontkracht, lijkt hem onbekend, pijnlijk!"  Helaas bleef deze appreciatie van een collega zonder enig weerwerk van professor Pinxten. 

Maar wat ik wél wil beweren, is misschien nog erger: dat Rik ...tot het filosofische vocabularium toe maar half beheerst. Een woord als “pragmatiek” bijvoorbeeld, komt bij zijn breedvoerige en geleerde beschouwingen op pagina drieënveertig gewoon niet te pas. Rik bedoelde wellicht “Praxis”, maar schrok misschien terug voor de historische connotaties van die term, die hem mogelijk bekend zijn.
Laat me, te zijner stichting, niet een moeilijk filosofisch werk erbij halen, maar de gewone, zij het Dikke van Dale
Pragmatiek (zn) : deelgebied van de taalfilosofie en taalkunde dat zich bezighoudt met de invloed van de context op betekenis.
Nee, zo had Rik het nu ook weer niet bedoeld.
  .

21 september 2012

Patrick heeft zich erbij neergelegd

.
In de wetenschap is het bekend dat ontdekkingen en uitvindingen vaak uit een onoplettendheid geboren worden, of soms zelfs door puur toeval het licht zien. Ook bij de productie van kunst en schoonheid komt iets dergelijks wel voor. Een kleine onachtzaamheid kan dan juweeltjes opleveren.
Hoe het juist in zijn werk gaat met die toevalligheden, legde de reclameman Patrick Janssens net uit aan de luisteraars van Radio1. De journalist van dienst had Patrick gevraagd waarom hij op de cover van zijn Patrickmagazine ook zijn zoontje ten tonele had gevoerd. Die vraag kwam niet geheel uit de lucht gevallen want inderdaad zijn in moreel opzicht zulke zaken, zoals men zegt voor discussie vatbaar. Een beetje op 't randje, besefte Patrick zelf. Terecht, want al kan dit procedé soms schoonheid opleveren, vanuit een politiek oogpunt beschouwd is het onbetekenend.
Maar nu kwam al snel aan het licht dat Patrick zelf niet veel te maken had gehad met die misschien wat bedenkelijke keuze. Patrick noemde na elkaar twee personen die meer van de zaak afwisten. Bleek dat ten huize van Patrick en elders, in de privésfeer een aantal foto's waren gemaakt –dat was Herman zijn werk geweest– en dat één van die foto's in de handen van de eindredacteur Jörgen was gevallen. Het onheil was geschied, en Patrick heeft zich dan maar geschikt in de loop der dingen:




"Daar is eigenlijk niet zo erg over nagedacht. Herman Selleslags, die de foto gemaakt heeft, heeft mij twee dagen gevolgd. Die heeft ook een aantal privé-foto’s gemaakt en ...en die ene foto zat daar tussen, en ja, Jörgen Oosterwaal de hoofdredacteur heeft die foto gezien en zegt: ja, die wil ik eigenlijk op de cover. Ik heb er heel lang over nagedacht, of ik dat wel zou toestaan, maar ik vind dat het net kan en dus euh… euh, ik heb er mij bij neergelegd, laat ons het zo zeggen."

.

19 september 2012

Il n'y a pas de Belges


Deze voormiddag was er in het Vlaams Parlement de voorstelling van “Ils nous ont pris la Flandre” van Rik Van Cauwelaert, en uitgegeven bij Pelckmans. Het boekje (136 blz.) bevat naast zijn essay ook een vertaling van de volledige brief uit 1912, van de Waalse socialist Jules Destrée aan Albert I, en in die brief van tienduizend woorden staat heel wat meer dan het bekende: “Il n'y a pas de Belges”.

Rik Van Cauwelaert had me gevraagd om die vertaling te maken, wat ik natuurlijk heel graag deed, want Destrée schrijft zoals ik het graag lees: precies genoeg pathos, en precies genoeg precisie.

Kamervoorzitter Peumans gaf een korte inleiding, waarna de historicus Philippe Destatte, directeur van het Institut Jules Destrée, een bijzonder interessante uiteenzetting hield. Veel politici aanwezig, maar weinig journalisten.
.


http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html