29 mei 2012

Ofwel zeg je iets, ofwel communiceer je

.
Luc Rademakers –hij kwam hier al eens ter sprake, maar mocht die naam u niets zeggen lezer: dat is de hoofdredacteur van de VRT-nieuwsdienst– welnu, deze Rademakers rest nog één zekerheid. Hij zal niet de geschiedenis ingaan als ‘the great communicator’. Die titel blijft veilig bij Reagan.
Het is zelfs een beetje onrechtvaardig om uit de massa voorbeelden van ‘communicatie’, nu juist dat voorbeeld van Rademakers te nemen, maar de actualiteit heeft haar rechten. Hoe dan ook, zodra het woord communicatie nog maar ergens valt, weet iedereen dat er iets niet pluis is, dat er een reukje hangt of dat er stront aan de knikker is.
Rademakers had een uitvoerig gesprek met Kathleen Cools in Terzake, maar om u niet nodeloos te vervelen met het voorgekauwde gecommuniceer dat de man daar ten beste gaf, heb ik hun gesprek wat ingekort. Cools was goed op dreef, en als u enig medeleven met Luc voelt opkomen, lezer, dan mag dat. In eerste instantie toch.


Vergissingen, verduidelijkingen, aanvullingen, het zijn allemaal zaken die bij ‘communicatie’ horen. Zelfs huichelarij en leugens kunnen eventueel. Bij dat laatste zou men kunnen denken aan de liefdevolle bescherming die hoofdredacteur Luc aan zijn journalisten biedt, want die bescherming maakte pas deel uit van een eerste correctie op de oorspronkelijke communicatie. Dat beoordeelt elk voor zich.

In 1967 of ’68 kocht ik een LP van Tom Lehrer uit 1963. Lehrer was docent wiskunde aan Harvard, maar in zijn vrije tijd ook entertainer, liedjesschrijver, pianist en zoals hijzelf zegt begiftigd met: ‘perhaps the most glorious baritone voice to be heard on an American stage since the memorable concert debut in 1835 of Millard Fillmore’. 
Vóór elk van zijn liederen gaf Lehrer een gesproken inleiding, want hij trad vrijwel uitsluitend op voor ‘college audiences’ en als professor wist hij dat studenten hem soms niet begrepen. Hier gaat zijn inleiding over ‘communication’, en over moderne toneelstukken en boeken waarin mensen zich beklagen dat zij daartoe niet meer in staat zijn, hoe liefdevol en beschermend zij alles ook bedoelen.



.
Speaking of love, one problem that recurs more and more frequently these days, in books and plays and movies, is the inability of people to communicate with the people they love: husbands and wives who can't communicate, children who can't communicate with their parents, and so on. And the characters in these books and plays and so on, and in real life, I might add, spend hours bemoaning the fact that they can't communicate. I feel that if a person can't communicate, the very least he can do is to shut up!
.

26 mei 2012

De vraag is al pijnlijk genoeg

.

Zaterdag zaten bij Alain Finkielkraut, in zijn uitzending Répliques, Elisabeth Lévy, chef van het magazine Causeur, en Laurent Joffrin van de Nouvel Observateur. Hieronder een uittrekseltje, enkel een vraag van Finkielkraut, met twee kleine tussenwerpseltjes van de nieuwe observator.


Je reprends d’abord le titre d'Elisabeth Lévy: «La Gauche contre le Réel». Alors je vais vous donner un exemple, peut-être ridicule, et vous allez me ramener dans les cordes, mais voilà, j’ai vu quelque chose le soir de l’élection, à la Bastille. J’ai vu beaucoup de drapeaux étrangers, et même, des témoins m’ont dit qu’il n’y avait pratiquement que des drapeaux étrangers, et c’était (Alors voilà, on va parler de ça) l’élection nationale. Moi je ne sais pas ce qu’il faut en penser. J’aurais aimé que les journalistes (Mais vous savez bien que factuellement…), de quelque bord qu’ils soient, le notent, s’interrogent, réfléchissent, demandent. Peut-être que c’est anodin, peut-être que ça ne l’est pas. Je, je dis simplement que précisément on s’est plus ou moins arrangé pour ne pas voir ce qu’on voit, car on ne veut pas faire le jeu du Front National. Il y a des réalités qui ne sont pas nécessairement bonnes à dire. En tout cas, moi je vous pose la question.



Ik haal eerst de titel aan van [het boek van] Elisabeth Lévy: “Links tegen de werkelijkheid in”. Ik zal u daar een voorbeeld van geven, belachelijk misschien, en dan slaat u me de touwen in, maar kijk, ik heb iets gezien op de verkiezingsavond, bij de Bastille. Veel vreemde vlaggen heb ik gezien, en zelfs zegden getuigen mij dat er zo goed als alleen vreemde vlaggen waren, en dat was (Ja kijk, daar zullen we het over hebben) de nationale [presidents-]verkiezing. Wat je daarvan moet denken weet ik niet. Wat ik graag had gezien was dat de journalisten (Maar u weet heel goed dat feitelijk…), van welke kant ook, dit hadden opgemerkt, bij zichzelf hadden overlegd, bedenkingen gemaakt, vragen gesteld. Misschien stelt dit niets voor, maar misschien toch wel. Ik, ik zeg eenvoudigweg dat men min of meer overeen is gekomen, om niet datgene te zien wat er te zien was, want men wil het Front National niet in de kaart spelen. Er zijn feiten die niet noodzakelijk geschikt zijn om verteld te worden. In elk geval, ik stel u de vraag.
.

25 mei 2012

Dáár komt die uitdrukking vandaan !

.

Een boek beoordelen dat je nog maar voor een derde uit hebt, is gevaarlijk want verderop staan er misschien dingen in die je weer liever niet had gelezen, of er ontbreken zaken die erin hadden gemoeten. Ik zou me aan zoiets niet graag wagen, ook al zou ik in zekere zin mij dan beschermd mogen weten door het voorbeeld van Luc Rademakers. Om deze heer even voor te stellen: hij is het die op een wat mysterieuze manier aan het hoofd van de VRT-redactie werd geplaatst. En inderdaad, misschien hebben toen bij zijn benoeming een paar politieke of andere invloeden gespeeld, al is het evengoed denkbaar dat men enkel ‘s mans bekwaamheid en zijn staat van dienst in aanmerking heeft genomen, wie zal het zeggen.
.
Maar citeren uit een niet eens halfgelezen boek kan natuurlijk wél, en dat zal ik nu doen.
Misschien lezer, heeft u zich wel eens afgevraagd hoe redacties van kranten, radio of tv werken, en hoe zij tot hun eensgezindheid komen, althans voor de buitenwereld.
Van de Franse filosoof Alain de Benoist is in maart een boek verschenen onder de titel Mémoire vive (Éditions de Fallois, €22, 331 pp.). Het is een lang gesprek met François Bousquet, Frans journalist en schrijver. Beiden, de Benoist en Bousquet hebben het etiket nouvelle droiteOf de Benoist een verklaring heeft voor het fenomeen van die eensgezindheid weet ik nog niet, maar alleszins heeft hij een halve eeuw geleden een nuttige term bedacht voor het verschijnsel:
.
« C’est aussi à cette époque [1963] que j’ai publié plusieurs articles dénonçant les «techniques d’ahurissement», c’est-à-dire les méthodes employées par les médias pour sidérer l’opinion et désarmer l’esprit critique. Ces techniques n’ont cessé de se développer depuis, aboutissant à ce que j’ai été le premier à appeler la «pensée unique», formule reprise ensuite dans Le Monde diplomatique et qui s’est répandue rapidement. » (p.75)
[Het is ook in die periode dat ik meerdere artikelen heb gepubliceerd waarin ik de “verbijsteringstechnieken” aan de kaak stelde, te weten de methodes die de media aanwenden om de publieke opinie met stomheid te slaan, en kritische opmerkingen geen kans te geven. Die technieken hebben zich sindsdien gestaag verder ontwikkeld, tot ze uitmondden in wat ik als eerste “la pensée unique”, het eenheidsdenken heb genoemd, een formule die daarna in Le Monde diplomatique werd overgenomen, en al snel de ronde deed.]
.
Voor zijn formule zijn er vanzelfsprekend alternatieven of benaderingen te bedenken. Politically correct is er zo een, maar ook dat blijft enkel een etiket. Het achterliggende mechanisme wordt er niet zichtbaarder door.
Hoe men tot een goed eenheidsdenken komt, hoe dat ongeveer in zijn werk gaat, leren we wél bij de genoemde Rademakers:
.
“Het is voor mij duidelijk dat diepgravende onderzoeksjournalistiek van VRT-journalisten het best gedijt binnen de schoot van de VRT-nieuwsdienst. Alleen dan zijn in alle fasen van het onderzoeksproces de juiste checks-and-balances en omkadering beschikbaar


Nu had ik hem zijn checks-and-balances liever in het Nederlands horen omschrijven. Het is een term uit de Amerikaanse politieke theorie, waar hij een precieze betekenis heeft, maar die hier niet veel te zoeken heeft. “Stevige inkapseling” zou ik als vertaling aan Luc willen voorstellen, maar we begrijpen allemaal dat een man die met de angst in zijn ogen allerlei verklaringen moet verzinnen, liever enige vaagheid laat bestaan.
.

16 mei 2012

Beledigen moet kunnen

.
Dat ze in het Verenigd Koninkrijk een achterlijke wet hebben die publieke beledigingen verbiedt, mag niemand verbazen. Journalisten doen daar nu wel lacherig over, maar dat is hypocriet want ongeveer elk Europees land heeft zulke wetten. Vaak zelfs hebben landen een speciale ambtenarij ingericht, die naar eigen inzicht en appreciatie, en zelfs met een soort initiatiefrecht, mag toezien op de naleving ervan. 
Praktisch gesproken levert dat een parallel tribunaal op, van morele en sentimentele aard, naast de gewone, civiele, democratische rechtspraak. 
Je zou, wat de schadelijkheid betreft, misschien kunnen denken aan het effect van een tv-programma, dat bij wijze van spreken de vriendin van een vriendin iets kwalijks zou laten vertellen over een derde, aan wie helemaal niets gevraagd wordt. Voor de civiele rechter kan zoiets gelukkig niet, maar we hebben hier met een soort veralgemeend Sondertribunal te maken, en daar is weinig tegen te beginnen.

Wat anderzijds wél mag verbazen, en ook toegejuicht mag worden, is dat de Engelsen (Britten om precies te zijn) van die wet af willen. Dat is een goede zaak, al was het maar omdat in tal van werken van P.G. Wodehouse de publieke belediging, van bijvoorbeeld een politieagent, een grote rol speelt. Bij het voortbestaan van die speciale wet, zouden voor de jonge generaties zijn plots langzamerhand onbegrijpelijk worden. Die beledigingen werden toen ook wel vervolgd, maar zonder speciale wet.


Goed, eens die wet van de baan zou je in Engeland dan weer onbekommerd kunnen uitroepen dat een bepaalde politieman een mogelijk homoseksueel paard berijdt, of dat Mohammed volgens de canonieke teksten een roverhoofdman en moordenaar was.


Maar de afschaffing van die wet is niet voor morgen, hoor ik op de radio. Het Lagerhuis heeft dringender zaken te doen. Dat is erg voor de Engelsen, maar misschien kunnen wij intussen wel werk maken van iets dergelijks? Dat moet dan wel een beetje beargumenteerd worden, want bij onze medemens, en zeker bij journalisten is de morele verontwaardiging sneller gereed en meestal ook beter ontwikkeld dan het wat abstractere rechtsgevoel. 
Ik wil graag een handje helpen, en stel volgende werktekst voor:


Dat mensen goden en profeten willen aanbidden, al dan niet met gebruik van afgodsbeelden, is hun zaak. Maar anderen moeten de volle vrijheid hebben om daar smalende en lasterlijke opmerkingen over te maken. Natuurlijk is het onaardig om voortdurend gelovigen te pesten, en het is redelijk om iemands lichtgeraaktheid te ontzien, of het nu zijn gedichten, zijn moeder, zijn god, zijn inkomen of zijn oorlogsverleden betreft – maar je mening moet je kunnen zeggen, ook op smalende toon, lichtgeraaktheid of niet.
Karel van het Reve
De Ondergang van het Morgenland
G.A. van Oorschot, Amsterdam 1990, p.198
.

12 mei 2012

Beschaving, en de zichtbaarheid van de vrouw

.
Voor vertalen was er even geen tijd, maar een transcriptie maakt onderstaande Franse tekst alvast citeerbaar. Dat is nuttig, want het intellectuele debat, zoals dat bij Finkielkraut elke zaterdagmorgen plaatsheeft, ontbreekt bij ons. Bij ons hoor je wel vaak debatten tussen mensen die het met elkaar eens zijn. In andere landen is dat niet noodzakelijk zo. Op de site van France Culture is de volledige uitzending beschikbaar (Les livres pour patrie), want er kwamen behalve de uittrekseltjes hieronder nog wel meer interessante thema's aan bod.
Grappig was dat Finkielkraut, die gewoonlijk geen woorden tekortkomt, plots twijfelde hoe je de naam van Mme de Staël uitspreekt. Herkenbaar probleem, en echte radio. Eerst dat grapje en dan serieus:



Jan Leyers definieerde Europa ooit heel goed, namelijk als die beschaafde plek op de wereld waar ook vrouwen op café kunnen gaan. Hun zichtbaarheid is er geen halsmisdaad. Finkielkrauts genodigde zaterdag, de filosofe Mona Ozouf, plaatste die definitie in een historisch perspectief, en zij zag de oorsprong van deze loffelijke beschavingsvorm in Frankrijk. Daar heb ik nog een kleine kanttekening bij.



Alain Finkielkraut: Michel Del Castillo s'inscrit dans la longue corde de ces écrivains venus d’ailleurs, de Hume à Henry James, en passant par Henri Heine, pour lesquels la France est femme, une terre que le long commerce entre les sexes a façonnée et polie. France donc, patrie littéraire et patrie féminine.
Mona Ozouf: Oui, mais ce que je veux dire c’est qu’il est vrai que lorsqu’on lit les récits des voyageurs étrangers en France, à partir du dix-septième siècle, dix-huitième, dix-neuvième, chaque fois, ce qui frappe les voyageurs étrangers en France c’est la visibilité féminine. Les femmes sont partout, elles sont partout, elles sont dans les occupations, elles attèlent les carrioles, elles vendent des violettes dans la rue, enfin que sais-je. Visibles partout et d’autre part, c’est la mixité des activités qui frappe tous les étrangers. Donc je pense qu’on peut dire en effet que la France est un pays féminin.



Mona Ozouf: Mais, mais cela étant dit, je pense que depuis fort longtemps, s’était établi en France un commerce entre les sexes plus plus aimable, plus heureux, plus civilisé que dans beaucoup d’autres pays. Et ce n’est pas un thème que j’invente, c’est le thème de Mme de Staël, tout au long de son œuvre. Mais effectivement pourquoi est-ce que c’est un mauvais cas? Parce que ça semble, comment dire, protester contre l’idée que l’indifférenciation entre les sexes est un bien. Or c’est à cette extrémité-là que mon féminisme n’est pas du tout prêt d’aller, car je ne crois nullement l’indifférenciation souhaitable. Je crois, pour tout vous dire, que ce qui fait le prix de l’existence des femmes en France, c’est de pouvoir jouer sur deux tableaux, très différents. Le tableau de leur féminité, c'est-à-dire qu’une femme peut parfaitement être attentive à son apparence, et désirer plaire, sans pour autant se penser comme une femme-objet, comme une serine, et par ailleurs parce que c’est un calcul très rationnel. Condorcet l’a très bien dit. Condorcet a dit que quand le destin des femmes dépend de leur apparence, il est tout à fait rationnel pour les femmes de s’en préoccuper.*
Bien. Donc les femmes peuvent cultiver en France cette féminité-là. Mais par ailleurs, dans la France républicaine, l’individu est un individu qui a ses droits parce qu’il est dénué de ses qualités personnelles. Par conséquent la femme peut aussi se penser comme un sujet neutre du droit. Et c’est la possibilité me semble-t-il pour les femmes de, selon les contextes et selon les situations, de jouer sur la différence précieuse, sur la différence féminine précieuse, qui, si elle n’existait pas, tout le romanesque de l’existence se volatilise d’un coup, et en même temps se penser comme un, comme le sujet du droit, dénué de qualités.

____________________
* Marie Jean Antoine Nicolas de Caritat, marquis de Condorcet (1743-1794) zal deze uitspraak gedaan hebben nadat hij, zoals elke Europese intellectueel toen, Ferdinando Galiani's Della Moneta had gelezen. Daarin staat net hetzelfde, en toen dat boek verscheen was Condorcet amper zeven. Pas onlangs werd Della Moneta in het Frans vertaald, zoals hieronder te zien, en hier heb ik die passage weer naar het Nederlands omgezet:

Passion des femmes pour la beauté
et combien celle-ci est raisonnable
Toutefois, si chez l'homme le désir de paraître crée de l'attirance pour les productions les plus belles et les plus rares de la nature, chez les femmes et chez les enfants, la très ardente passion de paraître beaux fait apprécier ces objets au plus haut point. Les femmes, qui constituent la moitié de l'espèce humaine, et qui sont destinées, ou entièrement ou en très grande partie, à la propagation de l'espèce ainsi qu'à notre éducation, n'ont d'autre prix et mérite que l'amour qu'elles éveillent chez l'homme. Et comme celui-ci dépend presque entièrement de leur beauté, leur plus grand souci est d'apparaître belles aux yeux des hommes. Combien les ornements y contribuent est un fait reconnu unanimement; donc, si la valeur chez les femmes tire son origine de leur charme et celui-ci de leur beauté, cette valeur s'accroît avec les ornements, et alors il est par trop évident que nécessairement la valeur de ces objets est très grande dans l'idée qu'elles s'en font.
Ferdinando Galiani
De la Monnaie/Della Moneta

Édité et traduit sous la direction de André Tiran
Traduction coordonnée par Anne Machet
Éd. Economica, Paris, 2005, p.75

11 mei 2012

Die Bibel hat recht!

.
Kathleen Cools (@CoolsKat) stelde op Twitter een moeilijke vraag: “Quo vadis OpenVld?”
Ze wees op de barslechte peiling in de Libre Belgique, waar de liberalen nog een tiende van de stemmen halen, en we weten allemaal hoe onrechtvaardig de Tienden zijn.
Maar CoolsKat wees tegelijk ook op een lichtende horizont, want zij eindigde met : “…en morgen visiedag”.
Dit toont aan dat zij Johannes 13:36 aandachtig heeft gelezen, en in heur hart bewaard: “Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen; maar gij zult Mij namaals volgen.
Dus ook voor Alexander is alle hoop nog niet verzwonden. Ook voor hem komt ooit de Visiedag!
Maar Jezus was hier nog niet uitgebabbeld: 16:7 "Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut, dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden."
Wie zou Hij met die Trooster toch bedoeld kunnen hebben? Dat is natuurlijk de vederlichte Duif, de Parakleet, en die verstaat beter Latijn, dus laten wij de goddelijke vertaler Hiëronymus nu zeggen:
13:36: dicit ei Simon Petrus Domine quo vadis respondit Iesus quo ego vado non potes me modo sequi sequeris autem postea 16:7 sed ego veritatem dico vobis expedit vobis ut ego vadam si enim non abiero paracletus non veniet ad vos si autem abiero mittam eum ad vos
.

10 mei 2012

Een les politieke filosofie (niet te verwarren met 'politicologie')

.
Anne Van Lancker, voormalig Europarlementslid voor SP-a, en Thierry Baudet van de universiteit van Leiden, hadden op Radio1 een gesprekje naar aanleiding van de EU-feestdag gisteren. Schuman day zoals men wel zegt. Dat gesprekje verliep wat ongelijk. De twee partners kwamen uit sterk verschillende gewichtsklassen.
Baudet hanteerde meteen moeilijke begrippen als democratie, unie, natie enzovoort, en hij had ook hoorbaar nogal wat politieke filosofie achter de kiezen. Anne Van Lancker gebruikte diezelfde termen ook, maar uit haar mond komend leken ze niet naar een specifieke theoretische achtergrond te verwijzen. Bij haar hadden ze een, om zo te zeggen meer volkse inslag.
Misschien daardoor eindigde het gesprekje wat onbeholpen en lacherig:



Baudet: We moeten toe, naar wat ik noem een Commonwealth model, waarin we vrijhandel hebben, waarin dus ook een land als Turkije d’er gewoon bij kan, vrijhandel, geen vrij verkeer van personen en geen gedeelde munt, en dus ook geen politieke unie. Het woord samenwerking impliceert onafhankelijkheid, het impliceert de mogelijkheid om zelf te kunnen beslissen: ik wil wel of niet meedoen. De Europese Unie realiseert geen samenwerking, maar maakt samenwerking juist onmogelijk omdat het landen de zeggenschap ontneemt over hun eigen beleid. Dus de Europese Unie legt aan landen beleid op, en laat ze juist niet creatief samenwerken.
Radio1: Maar dan wordt het toch zéér ontransparant want dan krijg bijvoorbeeld voor landbouw elf landen die gaan samenwerken, voor een militaire eenmaking ga je negen landen hebben die samenwerken. Dat wordt toch een kluwen waar niemand wijst uit geraakt?
Baudet: Juist wel. Want op deze manier blijft de centrale beslissingsmacht bij de nationale parlementen liggen, waar dus ook de beslissingen uiteindelijk genomen worden. Betekent dat hun electoraat zeggenschap heeft over het beleid. Kijk, als die nationale parlementen niet meer kunnen beslissen over de thema’s die de nationale publieke debatten bepalen, zoals immigratie, zoals hoe gaan we om met CO2-problematiek, hoe gaan we om met onze buitenlandse politiek, dan ontneem je mensen niet alleen maar hun economische bloei, want dat zien we nu, maar je ontneemt hun ook hun recht om hun identiteit vorm te geven.
Radio1: Mevrouw Van Lancker, u mag daar nog kort op reageren.
Van Lancker: Ja, de voorbeelden die mijn tegenhanger hier naar voren brengt, CO2-problematiek, migratie, buitenlands beleid… ik zie de Nederlanders dat allemaal in hun eigen sopje al gaarkoken. Mijnheer doet het uitschijnen alsof Europa zo’n soort van anoniem monster is, dat boven onze hoofden hangt, en allerlei dingen beslist. Ik wil alleen maar herinneren dat Europa geleid wordt door de Europese Commissie, door de Raad van Ministers, alle landen hebben daar hun vertegenwoordigers in, en door 754 leden van het Europees Parlement, die allemaal democratisch verkozen zijn, in hun eigen land.
Baudet: Het is natuurlijk heel grappig wat mevrouw nu zegt. Kijk hè, democratisch, en dan 754 leden in het Europees Parlement die door onafhankelijke, die in andere landen gekozen zijn! Het kan dus per definitie niet democratisch zijn.
Radio1: Waarom niet?
Baudet: Je kan geen multinationale democratie hebben, want democratie veronderstelt, impliceert dat er een collectief geheel is, dat als geheel ook kan worden vertegenwoordigd. Je kan geen democratie hebben zonder een demos, zonder een volk. Europees volk bestaat niet (AvL lacht), dus Europese democratie bestaat niet.
Radio1: Maar dat is wat iedereen toch hoopt en anders ziet natuurlijk.
Van Lancker: Dat is toch belachelijk allez, dan heeft België ook geen democratie!
Baudet: Daar is ook heel wat voor te zeggen. (AvL lacht)
Radio1: Ik denk dat jullie agree to disagree. Eh, 9 mei, feest van Europa, voor de één toch, voor de ander verre ván. Ik wil jullie graag allebei bedanken, mevrouw Van Lancker, mijnheer Baudet.
Baudet: Graag gedaan, dank u wel.
Van Lancker: Daag.
.

6 mei 2012

Een tienjarenplan voor geloofwaardigheid

.
Wat de geloofwaardigheid van de media maar matig bevordert, is het gekeuvel over de geloofwaardigheid van de media. Dat bleek deze middag weer in de Zevende Dag. Zelfs een zinnetje dat je nu gedurig hoort en leest, en dat daar aan tafel ook viel, namelijk dat journalistiek mensenwerk blijft, heeft voorlopig niet het gewenste effect.
En als er bij dat mensenwerk een foutje gebeurt, dan willen excuses achteraf ook niet goed helpen. Nu zijn journalistieke of politieke excuses altijd te belachelijk om dood te doen, vijgen na Pasen en mosterd na de maaltijd als het kalf verdronken is. Denken we maar aan de excuses die Verhofstadt destijds ging aanbieden in Rwanda. Of aan de excuses die wij binnen enkele jaren in Libië zullen zien aanbieden door onze voltallige Kamer.
Excuses zijn flauwekul. Misschien ligt het journalistieke probleem ook niet bij een enkel incidentje, een slechte inschatting of zelfs bij een reeks flaters? Misschien ligt de oorzaak bij de geestesgesteldheid zelf van redacties?
Bekijken we even de sereniteit waarmee vandaag de tiende verjaardag van de dood van Pim Fortuyn wordt herdacht. In De Standaard lezen we: “Zelfs op links is het dezer dagen ver zoeken naar iemand die nog iets slechts wil zeggen over Fortuyn.
Dat geldt voor journalisten en politici, en het is niet goed voor hun geloofwaardigheid want toen de man nog in leven was, klonken zij totaal anders. De haat en de verachting dropen van de pagina’s toen, en dat was in die tijd heel respectabel. Iemand als bijvoorbeeld de hondenliefhebber Chris Dusauchoit mocht toen over die moord nog verklaren: “…ik had er toch geen slecht gevoel bij. Ik dacht: erger kwaad is voorkomen. One down, twenty to go. Het heeft mij verwonderd dat de zaak zo lekker snel geïmplodeerd is.

Nu is het nog maar de vraag of erger kwaad ook ís voorkomen, want we hebben nu Wilders, en die leeft nog, helaas volgens velen, en mede natuurlijk omdat hij beschermd wordt tegen bijvoorbeeld dierenliefhebbers.
Maar in dezelfde krant deze week las ik, aan Wilders’ adres, een lezersbriefje van 280 woorden van de journalist Lucas Vanclooster. Vanclooster antwoordde op een genuanceerd stuk van Geert van Istendael. Dat stuk moet hem bijzonder hebben gestoord.
Laten we even kijken wat Lucas schrijft, en wat De Standaard dus publiceerbaar acht. Ook Lucas zal binnen tien jaar vanzelfsprekend anders schrijven, als de wind gedraaid is, maar tot zolang behoort zijn stijl en zijn grote zedelijke verontwaardiging tot de gewone journalistiek, terwijl die nochtans probeert geloofwaardig te zijn. Ik geef hieronder 47 van zijn woorden, dat is een op de zes. Stilistische beoordeling laat ik aan de lezer over:

Hitler en zijn trawanten – onversneden racistisch fascisme – simplistische anti-elitaire kretologie, waarvan de echo's bij Geert Wilders nog helder doorklinken. Overigens, 'De rattenvanger van Hamelen' is een Duits verhaal. – Wilders is een volbloed populist – Zijn pseudo-proletarisch discours – typisch voor een poujadistische populist – ziekelijke aandacht voor iemand als Wilders.
.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html