30 november 2014

Gecorrigeerd weerbericht bij Simenon


Een gevoelige afzwakking van het sombere beeld dat ik onder invloed van Simenon in een vorig blog schetste van de weersomstandigheden in Parijs, vond ik in “Maigret et l’homme du banc” (1953). Mijn lezer kan de indruk hebben opgedaan van wel, maar het is zeker niet zo dat het in Parijs al-tijd regent:


Il ne plut pas de la journée. Tout au moins n’y eut-il pas de pluie visible, mais les pavés restaient mouillés, plus gras à mesure que la foule les piétinait. Puis, vers quatre heures de l’après-midi, un peu avant que la nuit tombe [dit mag vroeg lijken, maar het is 19 oktober], la même brume jaunâtre que le matin était descendue sur Paris, brouillant la lumière des lampadaires et des étalages.


24 november 2014

Ook politicologen mogen niet voortdurend schertsen


«Il faut s'appliquer avec soin dans les grandes affaires, encore plus que dans les autres, à se défendre du goût que l'on trouve à la plaisanterie.» In belangrijke zaken, meer nog dan bij andere, dien je er zorgvuldig over te waken niet toe te geven aan je neiging tot scherts, schreef in de zeventiende eeuw Jean-François Paul de Gondi, cardinal de Retz.


Deze wijsheid lijkt me nog niet doorgedrongen tot bij alle beoefenaren van de wetenschap der politicologie. Ik las een interview in de NRC, en hun correspondent Tijn Sadée probeerde daar een ernstig woord uit prof.dr. Marc Hooghe te krijgen. Hij antwoordde met de ene kwinkslag op de andere:

“Veranderen en het invoeren van strenge regels, daar houdt de Belg niet van. Een land als Nederland is rigide als het op begrotingsregels aankomt. België is rigide als het om tradities gaat. En één van onze Latijnse tradities is: laat-maar-waaien. Daar voelen Walen én Vlamingen zich goed bij.”

Belgen bestaan dus wel degelijk volgens onze wetenschapper, en ze voelen zich goed bovendien, al spreekt hij daar een honderd jaar oude zin van Jules Destrée tegen. Ook lijkt prof.dr.Hooghe de gedachte toegedaan dat "la Belgique sera Latine ou elle ne sera pas".
Een geletterde mens denkt hier aan de honderd jaar oude uitspraak van de wallingant Raymond Colleye. En laat die uitspraak onze schertsende politicoloog zelfs onbekend zijn, niets belet dat hij een eeuw later, en nu op basis van wetenschappelijk onderzoek tot eenzelfde inzicht kan zijn gekomen.
Ik neig tot deze laatste veronderstelling want zijn “rigide op gebied van tradities” is onbetwistbaar een eigen wetenschappelijke vondst.
Tijn Sadée blijft er ernstig bij:

De fout die de nieuwe regering volgens Marc Hooghe maakt, is „dat ze te dicht bij de burger komt”. „Belgen zijn anarchistisch van aard”, zegt de hoogleraar. „Ze houden de overheid graag op afstand. De Belg zegt: ‘Regering, blijf van ons imperfecte land af!’ ”

Ik vraag mij af waar onze wetenschapsman dat protest mag opgevangen hebben, en waar hij die waarschuwing van “de Belg” heeft opgetekend.
De NRC-journalist probeert nu nog een laatste keer Marc een soort sérieux op te dringen:

“Maar kapotte wegen, stroomuitval, dreigend bankroet bij Justitie – dat zijn toch ‘dingen’ die je als politicus wil aanpakken?”
Hooghe: „In België is het belangrijk dat je eigen huis en tuin er goed uitzien, maar níét de ruimte die van iedereen is. Belgen kunnen goed leven met verwaarlozing. Daar schuilt een zekere schoonheid in.”

Dit is geen eigen vondst. Bij politicologen, columnisten en journalisten duikt die Belgische schoonheid wel vaker op, soms vergezeld van het adjectief “surrealistisch”. Ook bij intellectuelen als Hertmans of Arno tref je ze aan. Elders nooit, tenminste ik ken niemand die het daar ooit over heeft.

Maar aangezien je nooit duidelijk genoeg kunt zijn, en de katholieke universiteit Leuven Hooghe in dienst wenst te houden (weliswaar met gemeenschapsgeld), is het misschien goed om hier de woorden van Retz eens extra te laten onderstrepen door een andere geestelijke: Baltasar Gracián s.j. in zijn “Handorakel en de kunst van de voorzichtigheid”, zoals vertaald door Theo Kars.

76. Niet voortdurend schertsen. Het verstand kenmerkt zich door ernst, die hoger wordt aangeslagen dan geestigheid. Wie altijd grapjes maakt, wordt niet ernstig genomen. Men behandelt hem hetzelfde als iemand die liegt: men gelooft hem niet op zijn woord. De een wordt gewantrouwd om zijn leugens, de ander om zijn grappen. Men weet bij hen nooit wanneer hun verstand spreekt, wat erop neerkomt dat men hun dit niet toekent. Niets is zo storend als voortdurende geestigheid. Het komt vaak voor dat iemand de naam verwerft een vlot prater te zijn, maar zijn reputatie van zinnigheid verliest. Er is niets tegen een grapje op zijn tijd, als men voor de rest maar ernstig is.

22 november 2014

Hoe herken je een echte schrijver?


Er zijn schrijvers die bijzonder diepzinnige dingen opschrijven, maar er bestaan er ook die hun lezer niet lastigvallen met hun roerselen en hem integendeel graag te hulp komen, mochten zij onbedoeld in een bepaalde passage zich toch onduidelijk hebben uitgedrukt.
Ik verkies de tweede soort.

In het verhaal “L’Escale de Buonaventura” –1946, en geen Maigret– beschrijft Simenon de grote, lege eetzaal/bar van een havenhotel ergens. Groot genoeg «pour servir à manger à cent personnes au moins, à cent personnes qui ne viendraient jamais.»
Er zijn wel twee klanten in de zaak. De ene speelt de hele tijd op een eenarmige bandiet en drinkt daarbij groene munt. De andere, “le Français”, staat aan de bar en drinkt whisky. Als lezer denk je aan Hopper die zulke mooie postkaarten kon schilderen.

De whisky’s worden door barman Joe, «un nègre», eerst afgemeten in een metalen bekertje. Over de muntdrank vernemen we verder niets, maar de whisky is van matige kwaliteit. Le Français zegt dat zo: «La même chose, Joe, si infect soit-il !»
De jetons van de speler raken op, «sa lutte solitaire contre la machine à sous», en hij bestelt er nieuwe, samen met een vers drankje.
Veel meer valt er op dit moment niet te melden, en daarom acht Simenon het ogenblik geschikt om zijn lezer, die het spoor misschien bijster is geraakt, te hulp te komen:
«L’un buvait des whiskies, l’autre des menthes vertes.»

Eén zin, en je weet dat hier een schrijver aan het woord is die iets te vertellen heeft.


Groei, ongelijkheid en sociaal welzijn: een vertaling


onderzoeksgegevens uit verschillende landen
David Dollar, Tatjana Kleineberg, Aart Kraay
19 november 2014

Bezorgdheid over ongelijkheid staat in vele beleidsdebatten vooraan. In vele landen groeide de ongelijkheid de laatste decennia, terwijl ze in andere juist afnam. De tekst hieronder gebruikt gegevens uit 117 landen, afkomstig van de laatste vier decennia, om na te gaan wat het belang is van enerzijds zulke schommelingen in ongelijkheid, en anderzijds de economische groei als geheel. In de meeste landen varieerde de ongelijkheid weinig, maar de groeiprestaties als
geheel verschilden sterk. Beleidsverantwoordelijken moeten daarom uitkijken dat ze bij een zoektocht naar grotere gelijkheid de groei niet ondermijnen.

Bezorgdheid over ongelijkheid staat in vele beleidsdebatten vooraan. Gaande van toespraken van president Obama tot het succesboek ‘Capital in the Twenty-First Century’ [Le Capital au XXIe siècle, Éditions du Seuil, 2013; Harvard University Press, 2014; De Bezige Bij, 2014; noot van de vertaler] van Thomas Piketty, is het moeilijk om te ontkomen aan de zienswijze dat geavanceerde economieën sterk op de proef worden gesteld door de toenemende ongelijkheid. Ook in de groeilanden is er heel wat geschreven over de nadelige effecten die hoge en toenemende ongelijkheid heeft op het tempo waarin armoede bestreden wordt. Opiniepeilingen suggereren dat in geavanceerde economieën grote meerderheden van de ondervraagden de indruk hebben dat de kloof tussen arm en rijk de laatste jaren is toegenomen (Pew Research Center 2013).
Wereldwijde veranderingen in ongelijkheid
Ongetwijfeld getuigen deze opvattingen deels van het feit dat de ongelijkheid in vele landen inderdaad is toegenomen. Tijdens de laatste vier decennia is in de Verenigde Staten de Gini-inkomenscoëfficiënt van ongeveer 0.3 tot rond 0.4 gestegen. Ongeveer hetzelfde gebeurde in China, alleen sneller: tussen 1990 en 2009 steeg de Gini-coëfficiënt er van 0.32 naar 0.42. Volgens de data van Atkinson et al. (2011) is veel van die toename te vinden aan de bovenkant van de inkomensverdeling.
Nochtans is het ook belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat in andere landen de ongelijkheid niet is toegenomen, en merkbaar is geslonken in weer andere. In de data van Atkinson et al. is het aandeel van de inkomens in het top-deciel stabiel gebleven, of zelfs licht afgenomen in de tweede helft van de vorige eeuw, in landen als Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Nederland en Japan. In Brazilië is de Gini-coëfficiënt gedaald van rond de 0.6 in de late negentiger jaren, tot ongeveer 0.55 in de eerste tien jaar van deze eeuw. Meer systematisch: in een groot gegevensbestand met de variaties in ongelijkheid over een periode van telkens minstens vijf jaar, stijgt de Gini-coëfficiënt in bijna de helft van de gevallen, terwijl hij daalt in de andere helft.
Nieuw onderzoek naar veranderende ongelijkheid
In onze recente bijdrage, (Dollar et al. 2014), proberen wij licht te werpen op een zeer eenvoudige vraag, namelijk in hoeverre deze ongelijkheidsschommelingen in de een of andere richting ertoe doen. Om hierop te antwoorden moeten we precies aangeven wat we verstaan onder “ertoe doen”. Onze insteek is hier heel bescheiden: we gebruiken de aanvaarde instrumenten waar sociale welvaart mee wordt geanalyseerd, en berekenen hoeveel meer of minder groei van het gemiddelde inkomen een land in een bepaald tijdsbestek nodig zou hebben, om – wat betreft groei van de sociale welvaart – compensatie te bieden voor de gemeten ongelijkheidsvariaties in diezelfde periode. Puttend uit een groot gegevensbestand dat periodes van ongelijkheidsgroei en -verandering beslaat in 117 landen tussen 1970 en 2012, documenteren we vervolgens de grootte van deze compensatie, en de relatie tot de gemiddelde inkomenstoename.
Een eenvoudig voorbeeld zal onze aanpak illustreren. De Wereldbank heeft recent een belangrijke publieke toezegging gedaan wat betreft het nastreven van ‘gedeelde voorspoed’, gedefinieerd als groei van het gemiddelde inkomen van diegenen die in elk van de ontwikkelingslanden bij laagste 40% zitten in de inkomensdistributiecurve (World Bank 2013). De wiskunde is eenvoudig: de gemiddelde inkomensgroei in de laagste 40% is de som van de groei van het gemiddelde inkomen, en de groei van het inkomensaandeel dat aan de laagste 40% toekomt. In China bijvoorbeeld groeide tussen 1990 en 2009 het gemiddelde inkomen jaarlijks met 6.7%. Tezelfdertijd steeg de ongelijkheid, in die zin dat het deel inkomens in de laagste 40% afnam van 20.2% tot 14.4%, hetgeen overeenkomt met een verandering van -1.7% per jaar. Deze twee waarnemingen samengenomen, steeg voor de laagste 40% het gemiddelde inkomen jaarlijks 5% minder snel dan het nationale gemiddelde. Uit het oogpunt van de bevordering van gedeelde voorspoed is de prijs van de groei, in deze periode in China, een toename van de ongelijkheid met jaarlijks ongeveer 1.7%.
Om nu systematischer bewijsmateriaal aan te dragen, werken we met een groot gegevensbestand dat de inkomensdistributie in 117 landen beslaat gedurende de laatste vier decennia. We concentreren ons op variaties in gemiddeld inkomen en inkomensongelijkheid binnen afzonderlijke landen, waargenomen in tijdspannes van minstens vijf jaar. Bij een steekproef van 285 zulke niet-overlappende periodes berekenen we de bijdrage aan de maatschappelijke welvaart van enerzijds de groei der gemiddelde inkomens, en anderzijds de variatie in de ongelijkheid. We doen dit voor een brede waaier van sociale welvaartsfactoren, wat ruimte laat voor een groot gamma van voorkeuren bij de herverdeling van inkomens onder individuen.
Voor alle factoren van sociaal welzijn die wij in aanmerking nemen, is sociaal welzijn gemiddeld genomen recht evenredig met de toename van het gemiddelde inkomen. Dit geeft weer dat variaties in de ter zake doende maatstaven voor ongelijkheid niet systematisch samenhangen met variaties in het gemiddelde inkomen. Voor alle welvaartsindicatoren, de meest bodemgevoelige daargelaten, is de relatie tussen toenemende sociale welvaart en groei van het gemiddelde inkomen ook zeer hecht, aangezien de datapunten dicht bij de 45 gradenlijn samenklonteren. Dit geeft weer dat de variaties in ongelijkheid klein zijn, in die zin dat genomen door verschillende periodes heen, ongelijkheidsvariaties maar voor een kleine fractie tussenkomen in de variatie van de sociale welvaart tussen deze periodes. En dit op zijn beurt impliceert dat de vereiste bijkomende groei van het gemiddelde inkomen – vereist op het punt van sociale welvaart, om compensatie te bieden voor de typische toename van de ongelijkheid – gemiddeld genomen best klein is.

De figuur hiernaast illustreert onze resultaten voor één bepaalde factor van de sociale welvaart, gebaseerd op de Gini-index – de Sen-eenheid (1976) voor ‘reëel nationaal inkomen’, zijnde het gemiddelde inkomen, genormaliseerd met een factor één, min de Gini-coëfficiënt. Op de horizontale as zetten we de gemiddelde inkomensgroei uit voor de 285 punten in onze steekproef, en op de verticale as de overeenkomstige groei van de sociale welvaart. Aangezien de groei van de sociale welvaart de som is van de gemiddelde groei der inkomens plus de bijdrage van de variaties in ongelijkheid, geeft de verticale afstand tussen de 45 gradenlijn en elk datapunt aan wat ongelijkheidsvariaties bijdragen tot de groei van de sociale welvaart. Voor punten boven de 45 gradenlijn, ging de Gini-coëfficiënt naar beneden en groeide het sociale welzijn sterker dan het gemiddelde inkomen, terwijl bij punten onder die lijn de ongelijkheid steeg en het sociale welzijn achterbleef bij het gemiddelde inkomen. Groei en sociale welvaart gemeten met de Sen-index voor het ‘reëel nationaal inkomen’

Het belangrijkste punt in onze bijdrage is dat verschillen in de ervaring dat een land groeit (d.i. variatie tussen episodes volgens de horizontale as) veel groter zijn dan de variatie in de bijdrage van ongelijkheid tot de veranderende sociale welvaart (d.i. de variatie rond de 45 gradenlijn). Als wij de formele variantie-ontleding verder doorzetten, zien we dat meer dan 90% van de variatie in sociale welvaartsgroei toe te schrijven is aan het gemiddeld inkomen, en minder dan 10% aan veranderingen in de ongelijkheid.
Slotbeschouwingen
Wat betreft het beleid, is de hoofdboodschap van ons werk dat ter verbetering van de sociale welvaart het belang van de algemene economische groei onderstreept dient te worden. Ongelijkheid mag dan een populair thema zijn vandaag, maar in de meeste landen waren de variaties in ongelijkheid de laatste dertig jaar klein, terwijl verschillen tussen de gemiddelde groeiprestaties groot waren. In ons werk keken wij ook systematisch naar een waaier van beleids- en institutionele variabelen, en naar veranderingen in de ongelijkheid, daarbij hun onderscheiden effecten op de gemiddelde inkomensgroei en op veranderingen in ongelijkheid goed gescheiden houdend. Onze bevindingen suggereren dat het moeilijk is om stevige correlaties te vinden tussen enerzijds beleids- en institutionele variabelen, en anderzijds veranderingen in ongelijkheid. Dit geeft aan dat er geen simpel recept bestaat om de gelijkheid te bevorderen. Voorts geeft het ontbreken van een correlatie tussen gelijkheidsverschillen en economische groei aan dat er wellicht enkele gelijkheidsbevorderende maatregelen bestaan die tegelijk de groei steunen, waar andere de groei juist afremmen. Nu de druk toeneemt om ‘iets te doen’ aan de ongelijkheid, is het van belang dat beleidsverantwoordelijken voorzichtigheid in acht nemen om te vermijden dat zij in hun zoektocht naar grotere gelijkheid de groei afremmen, want een politiek die de gelijkheid wil vergroten ten koste van de groei, kon zijn doel wel eens voorbijschieten en het sociale welzijn niet vooruit helpen.

Noot van de auteurs: de opinies hier uitgedrukt zijn de hunne, niet die van de Wereldbank, noch die van haar Directeurs of de landen die zij vertegenwoordigen.

Verwijzingen:
Atkinson, A, T Piketty, and E Saez (2011), “Top Incomes in the Long Run of History”, Journal of Economic Literature, 49(1):3-71.
Dollar, D, and A Kraay (2002), “Growth is Good for the Poor,” Journal of Economic Growth, 7, 195-225.
Dollar, D, T Kleineberg, and A Kraay (2013), “Growth Still Is Good for the Poor”, World Bank Policy Research Department Working Paper No. 6568.
Dollar, D, T Kleineberg, and A Kraay (2014), “Growth, Inequality and Social Welfare: Cross Country Evidence”, World Bank Policy Research Department Working Paper No. 6842.
Pew Research Center (2013), “Economies of Emerging Markets Better Rated During Difficult Times”.
Sen, A (1976), “Real National Income”, Review of Economic Studies.
World Bank (2013), “The World Bank Goals: End Extreme Poverty and Promote Shared Prosperity”.

5 november 2014

Baudrillard in New York


Wellicht lezer, hebt u ook die wandeling door New York gezien, de remake van de wandeling door Brussel een tijd geleden, “Femme de la rue”. De oogst na tien uur flink stappen leek me mager.
Dan was de pastiche met die kerel die ook tien uur had gestapt veel beter, zij het soms op het grove af. Zo moest de brave man zich van omstaanders laten welgevallen dat hij eruitzag als iemand die wel een Starbucks-koffie zou lusten.
Het is nu wachten op wandelingen door nog andere steden, en dan kunnen er doctorale proefschriften geschreven worden.

Iemand die al veel vroeger door New York en andere Amerikaanse steden stapte, was Jean Baudrillard, en onder meer in “Amérique” (Grasset et Fasquelle, 1986) en “Cool Memories” (Éditions Galilée, 1987) deed hij daar verslag van.
Sommigen vonden Baudrillard slecht verteerbaar. Bijvoorbeeld Leo Apostel sprak in zijn laatste boek (Gebroken Orde. De vergeten toekomst van de filosofie, 1992) over “intellectueel terrorisme”, dat helaas “gezag van spreken had verworven”. Dat oordeel betrof, dient gezegd, niet de twee boeken die ik net noemde, wel zijn filosofische geschriften en die van zijn geestesgenoten.

Maar ik vind Baudrillard grappig, en achteraf gezien soms visionair.
In Amerikaanse steden viel zijn scherpe oog op fenomenen die wij toen nauwelijks kenden, onder meer "joggers":

«Les primitifs désespérés se suicidaient en nageant au large jusqu’au bout de leurs forces, le jogger se suicide en faisant des aller et retour sur le rivage. Ses yeux sont hagards, la salive lui coule de la bouche, ne l’arrêtez pas, il vous frapperait, ou il continuerait de danser devant vous comme un possédé.
La seule détresse comparable est celle de l’homme qui mange seul debout en pleine ville.»
Wanhopige primitieven pleegden zelfmoord door in open zee weg te zwemmen tot hun krachten ten einde liepen, de jogger pleegt zelfmoord door aan de oever heen en weer te lopen. Zijn ogen staan wild, speeksel loopt hem uit de mond, hou hem niet staande want hij zou u slaan, of als een bezetene voor u blijven dansen.
De enige vergelijkbare ellende, is die van de man die in volle stad alleen en al rechtstaande eet.

En Baudrillard merkte er ook de aanzet tot een soort feminisme dat wij vandaag overal zien, en dat hij als overgevoelig beschrijft:

«Un clin d’œil, un geste, une mise en scène — tout est viol puisque tout est signe. Le moindre signe est une prémisse de détournement. Tel est aussi l’imaginaire féministe: pas de différence entre viol et séduction, toute avance de l’autre est une promiscuité inacceptable.»
Een knipoog, een gebaar, een toneeltje – alles is verkrachting want alles is een teken. [van huis uit is Baudrillard germanist en vertaler, en hier denkt hij misschien aan Hegel: Das Wort ist der Mord am Ding.] Het minste teken is een aanzet tot verdraaiing. Zo werkt de feministische verbeelding ook: geen onderscheid tussen verkrachting en verleiding, elke avance van de ander is een onaanvaardbare promiscuïteit.

4 november 2014

De Tijd analyseert


“Brussel en Vlaanderen hebben elkaar nodig”, schrijft De Tijd, en er volgen een paar illustraties bij die stelling. Het zijn allemaal bouwprojecten: een voetbalstadion, een congrescentrum, een shoppingcenter &c.
Bij elk voorbeeld somt De Tijd afzonderlijk de voordelen voor Brussel op, en die voor Vlaanderen. Over eventuele nadelen spreken ze niet, misschien omdat de kersttijd stilaan nadert.
Het grappigst vond ik hun commentaar bij het voetbalstadion:


Belang voor Brussel: Brussel wil zich op de kaart zetten met Euro 2020. Daarvoor heeft het dat nieuwe stadion nodig tegen 2018.

Belang voor Vlaanderen: Ook in Vlaanderen is de sympathie voor de Rode Duivels groot. De verbreding van de Ring kan moeilijk zonder akkoord over dat stadion.

Moet er voor die verbreding dan iets betaald worden? Of gaat De Tijd ervan uit dat de sympathie voor die voetballers in Vlaanderen veel groter is dan in de rest van het vaderland?
Want waar anders mag het Vlaamse relatieve voordeel zitten?

3 november 2014

Die bekrompen Vlamingen altijd


Wat ik telkens weer graag lees in de welmenende kranten, Vlaamse zowel als Franstalige, zijn de berichten over de Vlamingen die zich meer en meer opsluiten in hun eigen bekrompen wereldje, en over de Francofonen die integendeel openstaan voor de wereld, en dankzij hun fameuze immersieklassen ook altijd maar beter en beter Nederlands kennen. Vlamingen zijn, zoals we op de foto kunnen zien, “de plus en plus repliés sur eux-mêmes”.

Wat een verschil met honderd jaar geleden, toen Destrée in zijn brief aan Albert I nog moest schrijven: «Le premier fait qu'on peut déplorer, mais qu'on doit constater, c'est la répugnance marquée que le Wallon a pour l'étude de la langue flamande.»
[Het eerste feit, dat men kan betreuren maar toch moet vaststellen, is de uitgesproken weerzin die een Waal voelt tegen de studie van de Vlaamse taal.]

Maar in een eeuw kan veel veranderen, en blijkbaar is de vaderlandse goede wil nu in het andere kamp te vinden.
Wat een koude douche was het dan niet, toen ik in een pas verschenen boekje van de historicus Hervé Hasquin, oud-rector van de ULB, op bladzijde 117 moest lezen over:

«La méconnaissance quasi généralisée du néerlandais en Wallonie, le recul considérable du français en Flandre, alors que l’anglais gagne de plus en plus de terrain à Bruxelles…»
[Het zo goed als algeheel ontbreken van kennis van het Nederlands in Wallonië, de aanzienlijke achteruitgang van het Frans in Vlaanderen, terwijl in Brussel het Engels meer en meer terrein wint…]

In tegenstelling met de goede journalisten, is de mentaliteitsverandering bij de Francofonen aan professor Hasquin blijkbaar ontgaan.

(in: Déconstruire la Belgique? Pour lui assurer un avenir?)

2 november 2014

Over laarsjes, zwammen en een kastanjelaar


Laurette met haar laarsjes moet hier nog eens ter sprake komen, niet speciaal omwille van die laarsjes maar meer in het algemeen. En ik weet wel, ze heeft al een advocaat, maar een tweede kan nooit kwaad. Ik zou namelijk graag haar recente uitlatingen enigszins willen relativeren, en bijvoorbeeld ook die over «les mérules flamandes» destijds, de Vlaamse zwammen.
Je zult zeggen: haar beeldspraak is wat gezwollen. Ja, dat is zo, maar als het over de Vlamingen gaat, dan past die beeldspraak in een wijdverbreide francofone retorische conventie, een topos dus. En deze topos overstijgt de partijgrenzen wil ik aantonen. Het zou verkeerd zijn om bepaalde wendingen uitsluitend op haar rekening of die van de PS te schrijven.

Ik las net een boekje, pas uitgegeven door de Académie royale de Belgique, en geschreven door de gezaghebbende historicus van de ULB, Hervé Hasquin, oud-politicus ook van de MR.
«Déconstruire la Belgique?», heet het en het kreeg als ondertitel: «Pour lui donner un avenir?». Zeer lezenswaardig werkje, 135 bladzijden, vijf euro.

Hasquin geeft daarin een voorbeeld uit weer een ander boekje, «Belgique. La descente au tombeau» (2008), van de hand van Pol Vandromme (1927-2009). Vandromme was onder meer nog hoofdredacteur van het christendemocratische blad Le Rappel uit Charleroi. Hij droeg zijn blijkbaar somber gestemde boekje op «Aux anciens Belges», en besloot met wat Hasquin noemt «une envolée dont l’auteur avait le secret», een gloed, een vervoering waarvan de auteur het geheim bezat.
Eerst de vertaling van die envolée

De verbrokkelde en in stukken gehakte Staat zal enkel nog een lege schelp zijn; het flamingantisme zal hem eens en voorgoed ontbonden hebben. Wat er zal overblijven is de fictie van een Staat, die men uit gewoonte België zal blijven noemen, nostalgisch-beleefd en uit dankbaarheid ook jegens enkele oude Belgen – Simenon, Michaux, Hergé, Verhaeren, Ensor, Memling – van wie de herinnering niet zal zijn uitgewist door de nieuwe chaotische tijden en de nieuwe heren zonder geheugen.
Onze buren zullen medelijden met ons hebben, net zoals ze dat hadden met de kastanjelaar van Anne Frank, aangevreten door ongedierte, van binnenuit verrot, maar die men bewaart als een zielige herinnering, als het laatste dat het arme meisje, ondergedoken in haar schuilplaats nog aan het leven bond in die tijd van bestiale vervolging.

L’État démembré et dépecé ne sera plus qu’une coquille vide; le flamingantisme l’aura dissous pour de bon. Restera une fiction d’État, que l’on continuera d’appeler Belgique, par habitude, par politesse-retro, par gratitude aussi envers d’anciens Belges – Simenon, Michaux, Hergé, Verhaeren, Ensor, Memling – dont la mémoire n’aura pas été effacée par les nouveaux temps chaotiques et les nouveaux messieurs amnésiques.
Nos voisins auront pitié de nous, ainsi qu’ils l’eurent du marronnier d’Anne Frank, rongé par la vermine, pourri de l’intérieur, mais que l’on conserve artificiellement comme un souvenir piteux, le dernier qui rattacha à la vie la pauvre enfant terrée dans sa cache à l’époque de la persécution bestiale.

Vlamingen die niet enthousiast zijn over de staat België in een adem noemen met de nazi’s is dus allerminst een prerogatief van Laurette. De schaamteloze manier waarop wijlen Vandromme tot zelfs Anne Frank inriep om zijn Belgique te verdedigen, getuigde behalve van intellectuele onmacht ook van Vlamingenhaat tout court.

Nee, «le bruit des bottes» was geen toevallige uitschuiver en die zwammen waren ook geen ingeving van het moment: Laurette haar uitspraken getuigen van een gezonde zin voor traditie.


http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html