30 december 2014

Wat nu broodnodig heet, was voor kort nog te mijden


In het Knack-interview met Siegfried Bracke vandaag, staan enkele verwonderlijke dingen. Zo las ik dat Theodore Dalrymple 'zijn beste tijd heeft gehad'. Dit moet een journalistiek atavisme van Bracke zijn, want Dalrymple is een soort filosoof en geen potje yoghurt waar een vervaldatum op gedrukt staat. Bedoeld wordt allicht dat hij niet meer 'hot' zou zijn, niet meer in de mode, althans volgens de journalistieke logica die alles wat eergisteren is gebeurd of geschreven als onbelangrijk beschouwt. Om helemaal eerlijk te zijn: Siegfried voegde daaraan toe dat Dalrymple wel iets goeds had gezegd destijds. Spons hierover dus, passons.

Wat Bracke daarna antwoordde op de vraag van Jan De Meulemeester – of was het nu Simon Demeulemeester? die twee namen samen zijn verwarrend voor een lezer – was een stuk eigenaardiger. Hun vraag was:
Kan je stellen: onze naoorlogse welvaartstaat is erin geslaagd de meest pijnlijke vormen van armoede uit te sluiten. Behalve die onder nieuwkomers, onder allochtonen.

'Dat heeft te maken met hoe wij onze migratie niet hebben geregeld. En dat heeft dan weer alles te maken met de verziekelijking ervan door het Vlaams Blok. Zij hebben belet dat een broodnodige maatschappelijke discussie gevoerd werd.'

Nu zou ik van de Kamervoorzitter graag vernemen hoe één partij al de andere partijen kan beletten een 'broodnodige discussie' te voeren. Lachwekkend is die kreet, een flauwe drogredenering die door iedereen doorgeprikt zal worden wiens geheugen twee-drie decennia ver reikt. Er wáren toen namelijk geen partijen die deze broodnodige discussie wilden voeren, op één na.
Men vond het toen vooral broodnodig om erover te zwijgen, journalisten en politici zoals gewoonlijk in één front. Het enige begripje dat die samen konden bedenken was 'cordon sanitaire'.
Ik zou de Voorzitter willen aanraden om nu Enoch Powell eens te lezen, maar dan spreken we niet meer over twee decennia, maar over een halve eeuw geleden.

"The supreme function of statesmanship is to provide against preventable evils. In seeking to do so, it encounters obstacles which are deeply rooted in human nature. One is that by the very order of things such evils are not demonstrable until they have occurred: at each stage in their onset there is room for doubt and for dispute whether they be real or imaginary. By the same token, they attract little attention in comparison with current troubles, which are both indisputable and pressing: whence the besetting temptation of all politics to concern itself with the immediate present at the expense of the future. Above all, people are disposed to mistake predicting troubles for causing troubles and even for desiring troubles: "If only," they love to think, "if only people wouldn't talk about it, it probably wouldn't happen."

De hoogste taak van staatsmanschap bestaat erin om voorzieningen te treffen tegen voorkoombare kwalen. Bij die betrachting ontmoet zij obstakels die diep geworteld zijn in de menselijke natuur. Eén daarvan is dat zulke kwalen uiteraard niet aantoonbaar zijn alvorens zij zich hebben voorgedaan: in elk stadium van hun opdoemen is er plaats voor twijfel en voor dispuut, of het om werkelijkheid gaat of om inbeelding. Ergo trekken zij weinig aandacht naast de actuele bekommernissen, die zowel onbetwistbaar zijn als dringend: vandaar de hardnekkige neiging van alle politiek om zich met het onmiddellijke nu bezig te houden, ten koste van de toekomst. Bovenal zijn mensen geneigd om het voorspellen van problemen te verwarren met het veroorzaken van problemen, of zelfs het zoeken van problemen: "Als men" willen ze graag denken, "als men er maar niet over praat, dan gebeurt het wellicht niet."

Zeker de laatste zin moet de vriendengilde van journalisten en politici broodnodig nog een tweede keer lezen, en nu met al hun aandacht erbij.

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html