25 oktober 2016

Om het commentariaat uit zijn verwarring te helpen


Vandaag, als we de kranten mogen geloven, is afwijzing van de EU een rechts thema, maar in de vorige eeuw, in 1993 al gaf een linkse jongen, namelijk de hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer, Martin van Amerongen zijn oordeel over ‘Europa’.

– even terzijde: zoals men weet willen politici door gebruikmaking van die valse benaming beslag leggen op de grote erfenis van het historische Europa, en zo een soort legitimiteit afkopen voor hun eigen EU-constructie, ongeveer zoals anderen zonder, of met valse papieren Europa willen binnenkomen. Het spreekt dat ze met hun taalgebruik op slaafse navolging kunnen rekenen bij hun journalisten

Wat Van Amerongen in 1993 zei, was dit:*

“Echt, de enige enthousiastelingen voor Europa zijn de politici, met name diegenen onder hen die inmiddels op hun vaderlandse werkvertrek zijn uitgekeken. […] Heeft u trouwens ooit iemand (buiten het politieke circuit) ontmoet die zich bij het horen van het woord Europa vergenoegd in de handen wreef? Nee, zo iemand bestaat niet. Europa is een tijdverdrijf van beroepseuropeanen. De particulier die de twee-honderdvijftig pagina’s Maastrichts Euro-papiaments heeft gelezen is gek óf een Belg, om de woorden van de anti-Europeaan Hugo Brandt Corstius** te parafraseren.”

Volgens hem ging het bij die Europese constructie om een carte blanche die de burgers ter ondertekening voorgelegd kregen. Dat belette de Fransen noch de Nederlanders om tegen te stemmen, al hielden de eurocraten daarna geen rekening met hun mening, Giscard en Dehaene op kop. De Belgen hadden niets te stemmen want: “Als er een referendum komt, zal het debat over veel gaan, behalve over de grondwet zelf”, verklaarde di Rupo. En in de senaat wist Elio nog: “Een volksraadpleging kan het debat over Europa grondig verstoren. Het zal aanleiding geven tot xenofobe en zelfs racistische opmerkingen.” – hier zal hij vanzelfsprekend aan de Vlamingen gedacht hebben.
Elio was toen partijleider en de socialisten zaten in de regering, en ze waren honderd procent Belg en EU-gezind, carte blanche of niet.

Maar Van Amerongen had het in zoverre toch mis, dat vandaag blijkt dat je niet alle Belgen, en zelfs niet alle socialistische Belgen over één kam mag scheren. Magnette bijvoorbeeld al niet. Die wil graag een paar amendementen bij die CETA, die zijn Waalse gewest goed uitkomen.

Zijn houding zorgt bij de reguliere krantenjongens voor grote verwarring. Hun rustgevende denkschema’s liggen flink overhoop. Is Magnette nog een goede Belg, nu hij de federale regering zo in verlegenheid brengt? Of is hij een bekrompen regionalist, een nationalist zelfs? Je leest de meest bizarre interpretaties (over Vervoort zullen we het niet hebben, die stelt te weinig voor).
Waar het volgzame commentariaat het wel over eens lijkt te zijn, is dat iets dergelijks met Elio niet zou zijn voorgevallen. Dat Paul Magnette ten gronde gelijk heeft met zijn kritiek, geeft minder aanleiding tot commentaar. Liever heeft men het over “politieke spelletjes” zoals ze dan geheimzinnig schrijven.

Om onze editorialisten enige achtergrond te verschaffen bij hun twijfels over het goede-Belg-zijn van Magnette, en om in hun verwarde gedachten enige structuur aan te brengen is volgende opmerking van Rik Van Cauwelaert misschien nuttig:
“Meestal als hun partij in de oppositie zit, trekken de Waalse socialisten de regionalistische kaart […] Eenmaal in de nationale regering gaat de partij – en zeker na de scheiding van BSP en PSB in twee afzonderlijke partijen – telkens op een haast stalinistische wijze de unitaire toer op.”***
___________
* Een Helleveeg en andere kritische notities, Uitgeverij Jan Mets, 1993, p.124-5
** Hugo Brandt Corstius was een wiskundige, taalkundige, auteur en columnist. Hij schreef in verschillende bladen (Vrij Nederland, de Volkskrant, NRC Handelsblad) onder schuilnamen als Piet Grijs, Stoker of Battus. Hij werd zo gevreesd dat Karel van het Reve, als die zelf een stukje geschreven had, zich bang afvroeg “Wat zou HBC hiervan denken?”
*** Ils nous ont pris la Flandre, 2012, Pelckmans, p.9.

23 oktober 2016

Hoe een journalist inpakken?


Vaak hoor je over de een of andere brabbelende politicus zeggen: die kan wat mediatraining gebruiken. Maar net zo min als cursussen creatief schrijven (creative writing!) ooit een leesbare schrijver hebben opgeleverd, geloof ik dat mediacursussen een stuntel kunnen leren praten.
Ghèt et of ghèt et nie, om eens die voormalige kardinaal met zijn dikke kop te citeren  die alvast hier een waar woord sprak – en hijzelf “had het” overigens, vond hijzelf. 
Nu wil ik niet betwisten dat in sommige gevallen iemand er marginaal baat bij zou kunnen vinden om een schrijfcursus te volgen – toch als we de commentaar van Arjen Fortuin (NRC) bij Stefan Hertmans lezen* – maar praattraining leverde bij mijn weten nooit meer op dan enkele benepen, schablonenhafte antwoordjes.

Sommige politici hebben dan weer geen mediatraining nodig, en hebben die duidelijk ook nooit gekregen. Bij Pascal Vrebos op RTL kreeg Laurette Onkelinx een vraag over de besparingen van de regering, en Vrebos wees erop dat zijzelf destijds drieduizend mensen had laten afvloeien toen ze op Onderwijs zat.

Vooreerst prees Laurette de journalist voor zijn uitstekende geheugen, en zei hem dat ze geen keuze had toen. Daarna vroeg ze hem om haar in de ogen te kijken, en herhaalde dat ze geen keuze had gehad en wel door de schuld van de Vlamingen.
Zo moet je de zaken aanpakken, jongens en meisjes!



________

* [ik cursiveer] “Neem de zin ‘De befaamde Rocher du Cire – de steile, monumentale rots waar hoog en onbereikbaar de bijen zwermen en de steen in de zomerzon glimt van de honing die letterlijk van de rotswand druipt – staat er ongenaakbaar en desolaat bij, massief verzonken in de ochtendnevel.’ Behalve dat overbodige ‘letterlijk’ heeft de auteur hier zoveel adjectieven in zijn observatie gestopt dat het hem kennelijk niet is opgevallen dat hij die Rocher du Cire tegelijkertijd laat glimmen in een zomerzon én laat verzinken in een ochtendnevel. Zulk weer hebben wij thuis niet.
De zin staat op de eerste pagina van De bekeerlinge, de nieuwe roman van Stefan Hertmans, die ook in de volgende bladzijden opvalt door de hoeveelheid zintuiglijkheden die op de lezer neerdaalt.”

18 oktober 2016

Een amateur kan ook iets ontdekken


Op tien oktober hebben wij bij Klara de auteur Stefan Hertmans aan het woord gehoord. Heel leerzaam. In verband met de term ‘jihad’ bijvoorbeeld – een term die iedereen tegenwoordig wel eens in de mond neemt – had Stefan zaken ontdekt die de gezaghebbende Arabisten tot hiertoe ontgaan moeten zijn. Op vraag van Chantal Pattyn, die zei dat ze graag les geschiedenis kreeg, legde hij dat uit:

Het enige wat ik beweer, en wat ik ook te weten ben gekomen, is dat het gebruik van de term ‘jihad’ – wat eigenlijk ijver, toewijding, geloofsijver betekent – in de betekenis van ‘heilige oorlog’ pas is geïntroduceerd bij de belegering van Antiochië, die heel wreed is geweest, toen door de kruisvaarders. En het is toen Urbanus de Tweede in Clermont-Ferrand, in enfin, Clermont toen nog, heu, opriep tot een heilige oorlog […] dat iedereen is beginnen roepen Deus lo vult, God wil het, in het Zuid-Frans, in het Occitaans…




En de historicus Bernard Lewis mag dan wel geschreven hebben dat in de Koran jihad normaal verstaan wordt als ‘de oorlog verklaren’, en dat al van in de zevende-achtste eeuw jihad dus een militaire betekenis had, en verder mag Lewis nog zeggen dat “de overweldigende meerderheid van de klassieke theologen en juristen de verplichting tot jihad in zijn militaire betekenis verstaan” ...en ook mag hij daarin bijgetreden worden door de belangrijke hedendaagse theoloog-jurist [in de islam is dat niet te scheiden] Jāved Aḥmad G̲h̲āmidī, die net hetzelfde zegt: onze Hertmans weet wel beter.

En ook de zachtmoedige Averroës mag gezegd hebben dat «il s’agit d’une guerre concrète, nullement d’un ‘combat spirituel’» (ik citeer de Arabist Rémi Brague, La loi de Dieu, 2005, Gallimard, Folio Essais, p.290): onze Stefan weet wel beter.
Het is namelijk de schuld van de kruistochten en van Urbanus de Tweede dat het zover gekomen is.

We moeten aannemen dat Hertmans – onbewust mogen we hopen – zich zelfs distantieert van de voor alle moslims uiterst belangrijke en betrouwbare overlevering van imam Bukhari (810-870), met daarin de uitspraken en handelingen van hun profeet.
Volgens deze Mohammad ibn Ismail al-Bukhari moet de echte Mohammed gezegd hebben: “De beste jihad is die waarin je paard geveld wordt, en jouw bloed vergoten”.

Alles misschien toch nog eens nakijken Stefan, voor je weer over ijver en toewijding, of over Antiochië of over Urbanus begint, want de Duitsers laten zich niet vlug iets op de mouw spelden, en niemand wil jou in Frankfurt ergens tegen de lamp zien lopen, laat staan dat je weer een scheldbrief krijgt. We weten allemaal hoe gevoelig je daarvoor bent.

Een nog jonge mythe


De Franse Bask Arnaud Imatz is historicus en essayist. Enkele dagen geleden gaf hij een conferentie voor de Parijse Cercle Aristote, en zijn hoofdthema was de onbruikbaarheid van de begrippen 'links' en 'rechts'. In 1997 schreef hij een boek met als titel: Par-delà droite et gauche. Volgens Imatz is het verschil tussen links en rechts, vanuit historisch oogpunt minstens équivoque, onduidelijk, een term die hij van Aron leent. Ik vertaal het einde van zijn verhaal: 

Laat ik eindigen met de weerstanden tegen immigratie, aangezien dit een thema is dat ons bezighoudt. Ook hier moet u weten dat de traditie van republikeinse gastvrijheid en totale openheid een complete mythe is. Integendeel is nationale aanhorigheid lange tijd het voorkeursprincipe van iedereen, of van bijna iedereen geweest. Nationale aanhorigheid was zelfs een links principe in de jaren negentientwintig en -dertig, en later de algemene regel van iedereen, tot in de jaren tachtig en negentig. Ik praat wel eens met Spaanse vrienden die weet hebben van wat zich bij het einde van de Spaanse Burgeroorlog heeft afgespeeld. Wel, als zij in Frankrijk aankwamen, bestond die traditie nog niet. En wie was het ook alweer... Daladier stond aan het roer, en die traditie van openheid was er nog niet.
Zo werden tussen de twee oorlogen – om even concreet te worden – wetten aangenomen, een wet van 22 juli 1923, over het aanmoedigen van grote inlandse gezinnen; de wet van 11 augustus 1926 ter afscherming van de nationale arbeidsmarkt; de wet van 10 augustus 1932 ter bescherming van de werknemers.
In die periode van 1920 en ’30, eist de CGT* de meest strikte onbuigzaamheid ten aanzien van vreemdelingen, en werpt zich op als voorvechter van quota. In december 1936 laat de minister van binnenlandse zaken van het Front Populaire, Roger Salengro 10 decreten ter bescherming van de landgenoten-werknemers aannemen.** En nadat hij Léon Blum is opgevolgd doet de radicaal*** Daladier hetzelfde. In 1938 laat ook hij tientallen wetten en decreten aannemen die de inwijking en het verblijf van vreemdelingen op het nationale grondgebied op drastische manier regelen.
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog blijft de houding van de meerderheden ongewijzigd. De radicalen, de radicaal-socialisten, de socialisten en de christendemocraten gaan zo goed als allemaal akkoord om op de gevaren van immigratie te wijzen. Het is pas aan het eind van het tweede mandaat van Mitterrand en onder het presidentschap van Chirac dat de mythe van een republikeinse traditie van openheid en gastvrijheid is bedacht: een compleet verzinsel.


________
* Confédération Générale du Travail, socialistische vakbond.
** Dat moet postuum gebeurd zijn want hij stierf in november 1936 (zelfmoord na een lastercampagne uitgaand van de Action française).
*** Parti radical.

15 oktober 2016

Met sociologie kun je veel bewijzen


Bij TV-libertés ('Canal de Réinformation') kunt u kennismaken met alweer een Franse kandidaat-president. Maar deze weet op voorhand dat hij niet de nodige 500 handtekeningen van parlementsleden of burgemeesters zal kunnen verzamelen om echt op de stembiljetten te komen. Daar is hij veel te consequent voor. Het is de auteur Renaud Camus, in Vlaanderen zo goed als onbekend:

Martial Bild: U bent zoals we weten de heraut in de strijd tegen ‘le grand remplacement’ [de vervanging van een volk door een ander], maar telkens weer slaagt u er niet in om de beweringen van uw critici te laten voor wat ze zijn. Zij krijgen met andere woorden vrij spel om u telkens weer voor te houden dat de Zuiderse immigranten, waar u zo bang voor bent, tenslotte maar vijf procent van de bevolking uitmaken. En dat brengt een demograaf als Hervé Le Bras* ertoe om, als hij het over uw theorie heeft, deze met cijfers in de hand te omschrijven als  ‘een sinistere grap’. Slaagt u er toch in om weerwerk te bieden aan dat cijfermateriaal? Ik meen van niet, ik vind van niet.
Renaud Camus: Maar op dergelijke twisten ga ik helemaal niet in! Ik meen dat cijfers – en hier gaat het om een essentiële strijd – dat precies de cijfers ons nu al veertig of vijftig jaar, en in elk opzicht een volslagen leugen hebben voorgehouden. Herinner u de cijfers over het onderwijs, waarbij de sociologie erin slaagde te bewijzen dat het niveau daar steeg. Met als resultaat dat we ons nu in een totaal ruïnelandschap bevinden. Men slaagde erin met cijfers te bewijzen dat in ons land de delinquentie afnam. Met cijfers slaagde men erin te bewijzen dat er van langsom minder immigratie was. Op die manier zitten we nu in een land waarvan de bevolking zichtbaar anders is geworden. Dat verhaaltje over cijfers is totaal belachelijk. Werkelijk, ik meen dat precies de cijfers het instrument van de leugen zijn.
Maar daar werk ik helemaal niet mee, daar voel ik mij in het geheel niet toe geroepen. Waar het mij om gaat, is de waarneming, de kijk en het echte aanvoelen van de mensen. Met andere woorden hun pijn, hun leed helaas.
Te zien dat we ons land kwijtspelen is geen voorwerp van becijfering. Het is alsof men aan Jean Moulin** zou zeggen: u spreekt wel over een Duitse bezetting, maar kunt u departement per departement preciseren hoeveel Duitsers er in Frankrijk zijn? In die termen kun je de vraag absoluut niet stellen. Die vraag gaat over geschiedenis – en niet enkel over politiek – en het vraagstuk is in geen geval geëigend tot de sociologie. Ik meen dat de sociologie voor ‘le grand remplacement’, en voor het remplacisme*** in het algemeen, is geweest wat de biologie van Lysenko was voor het Stalinisme: het wezenlijke werktuig van de leugen. Uw Hervé Le Bras mag me dus met alle mogelijke namen bedenken, ik zal ze als een decoratie op mijn revers spelden.



__________
* Hervé Le Bras, Anatomie sociale de la France, Laffont, 2016, « Le Grand remplacement de la Race blanche ».
** Franse verzetsheld.
*** remplacisme is de bredere term, waarmee bedoeld wordt dat voor het mondiale kapitalisme individuen (in de eerste plaats arbeiders en bedienden) onderling inwisselbaar zijn. Ik weet niet of deze term van Camus nog bij "uiterst rechts" onder te brengen valt, de categorie waarin de media hem unaniem plaatsen.

13 oktober 2016

Overzicht van de Franse binnenlandse pers


Wat je vandaag bij ons in het nieuws en in de kranten vaak hoort of leest, zijn politici die zich verontschuldigen voor dingen die ze op hun kerfstok hebben, of voor dingen die ze op Twitter of elders verteld hebben, die ze verkeerd ingeschat hebben, of die slecht zijn overgekomen enzovoort. Soms, maar dat is uitzonderlijk, gaat  het ook over ernstige zaken, zoals misdaden tegen de mensheid of militaire ingrepen die verkeerd uitpakten. In elk geval maken politici dan ook goede voornemens, want zonder leidt berouw niet tot vergiffenis.
In andere landen gaat dat niet anders, het lijkt wel een mondiale plaag. Dat verontschuldigen is een stijlfiguur geworden, en als ergens één journalist een politicus ertoe kan bewegen, dan volgen al snel al zijn vakbroeders. Dat is met veel journalistieke dingen het geval, denken wij bijvoorbeeld aan het onnozele format van het fact checken, dat ze nu ook overal ter wereld hebben.
Maar goed, als dat in Frankrijk gebeurt is het toch wat vermakelijker en sierlijker dan elders, zeker als Natacha Polony op Europe1 het persoverzicht verzorgt:

Et oui, le confessionnal est par les temps qui courent le lieu le plus fréquenté de la République, s’amuse Jean-Louis Hervois dans la Charente Libre. Les journalistes y font office de curés – sauf à raconter les secrets sur tous les toits. François Hollande s’y révèle donc comme un pénitent ardent à dénoncer ses fautes. Toujours plein de bonnes résolutions, il résiste mal à la tentation ...du mensonge, cet accommodement avec les réalités qui offre la survie en politique.


Het is niet anders: in deze tijden is de biechtstoel de drukstbezochte plek in de Republiek, spot Jean-Louis Hervois in de Charente Libre. De journalisten spelen er voor pastoor – behalve dat ze de geheimen van alle daken schreeuwen. Gebrand om zijn fouten te bekennen, ontpopt François Hollande zich daar dus als boeteling. En al zit hij altijd vol goede voornemens, hij weerstaat moeilijk aan de verleiding van ...de leugen, dat akkoordje met de werkelijkheid dat in de politiek voor overleving zorgt.



PS: vandaag gaat Libération door over de desastreuze bavardages van de president, die in ademnood giftigheden over medestanders verspreidt. Hij heet daar: 'un esprit tranchant prisonnier d’un corps rond'. Ook noemde Hollande het justitieapparaat een «institution de lâcheté», woorden waar het Élysée geen commentaar bij geeft, maar ze evenmin ontkent.

6 oktober 2016

Schaken in Teheran


Men kan de vraag stellen of een apart wereldkampioenschap schaken voor vrouwen nodig is. Bij schaken komt het eropaan in een rustige zaal en gezeten op een goede stoel houtjes te verschuiven. Veel mannen doen dat graag, en vrouwen moeten daar evengoed toe in staat zijn. Een apart kampioenschap is dan ook bevreemdend en doet zelfs wat vernederend aan. Ook een titel als WGM (woman grandmaster) doet dat. Hij betekent tenslotte: niet echt grootmeester. De Hongaars-joodse Judit Polgar is wel gewoon grootmeester. Zij draait mee in de normale toernooien, en behoorde zelfs een tijdje tot de top tien op de wereldranglijst.

Weer een andere vraag is of je bij vrouwentoernooien de deelneemsters een bijkomende vernedering kunt aandoen, en hen verplichten een hoofddoek te dragen. Dat is wat er nu in Teheran gebeurt. Bij ons is zo’n hoofddoek altijd een vrijwillige keuze lees je in de krant, en juist een teken van zelfbewustzijn, van emancipatie, zelfs van integratie enzovoort, maar in Iran volstaan vrijwilligheid, zelfbewustzijn en emancipatie blijkbaar niet.
In de Süddeutsche Zeitung lezen we dat „die Einhaltung einer islamischen Kleiderordnung [wird] von der Justiz und der Religionspolizei weiterhin streng überwacht. Frauen ohne Kopftuch droht eine Geld- oder Haftstrafe. Allein 2014 wurden 3,6 Millionen Iranerinnen belangt, weil Haare und Nacken nicht ausreichend mit dem Hidschab bedeckt waren.“
[Aan het naleven van de islamitische kledijvoorschriften wordt door justitie en religieuze politie nog steeds streng de hand gehouden. Vrouwen zonder hoofddoek riskeren geld- of gevangenisstraffen. Enkel in 2014 werden 3,6 miljoen vrouwen voor de rechter gedaagd, omdat hun haar en nek niet afdoende bedekt was met de hidjab.]

Misschien ging de FIDE (Fédération Internationale des Échecs) ervan uit dat zo’n voorschrift maar om te lachen was, en ze wezen Teheran aan voor het toernooi. De voorzitter van de Wereldschaakbond, Kirsan Nikolajevitsj Iljoemzjinov, 54 jaar, is dan ook een merkwaardig figuur, steenrijk geworden op korte tijd, en een tijdje president geweest van de Russische autonome republiek Kalmukkië.
In zijn Moskouse appartement kreeg hij in september 1997 het bezoek van in het geel geklede buitenaardse wezens, die hem een tijdje ontvoerd hebben. Zij spraken een onbegrijpelijke taal en zo komt het dat Iljoemzjinov ons geen verdere inlichtingen kan geven over deze kwestie.

Blijft dat een aantal van de beste schaaksters het toernooi nu willen boycotten, enkel om dat “lapke stof” – om even Steve Stevaert aan te halen, nu we toch in buitenaardse sferen vertoeven.
Overigens mag er blijkbaar schaak worden gespeeld in Iran, al zegt de grootayatollah Al-Sayyid Ali al-Husseini al-Sistani dat het spel haram is, maar voor die wijsheden moet u hier klikken.

3 oktober 2016

Haring en Bokking


Vandaag eten wij niet zo vaak meer bokking als in de tijd van Luther. Laatst las ik diens Tischreden, uit een klein, handzaam boekje  ook zonder je voeten te bevochtigen bestaan er methoden om aan een zonovergoten strand de tijd door te brengen.
Doctor Martinus nu, trok ergens in zijn tafelredevoeringen een vergelijking tussen soldaten en gerookte haringen.

‘Landsknechten zijn onder de andere mensen als bokkingen tussen de haringen. Een bedorven haring levert altijd nog een bokking op. En wat verder nergens goed voor is, levert altijd nog een krijgsman.’

Soms zegt Luther ook het tegenovergestelde in zijn tafelgesprekken – die met wijn waren overgoten: een gezegende, Schriftuurlijke drank. Weliswaar versmaadde Luther ook het bier niet, maar dat bleef een uitvinding van de mensen, en hij weet soldaten naar waarde te schatten, maar dat zou ons te ver voeren.

Wat een bokking juist is, zullen veel mensen niet meer weten, en daarom geef ik de definitie van de Duden: Bück|ling,  der; -s, -e [aus dem Niederd. < mniederd. bückinc, zu: bok = Bock (nach dem strengen Geruch)]: geräucherter Hering.

Die straffe reuk van de bok dus, en de verwijzing naar het Middelnederlands, maar het blijft een magere uitleg. Voor betrouwbare etymologische details kunnen we gelukkig terecht bij Heinrich Heine die in zijn Harzreise zelf een bokking eet, en ons bij die gelegenheid meer duidelijkheid brengt:

In der »Krone« zu Klaustal hielt ich Mittag. Ich bekam frühlingsgrüne Petersiliensuppe, veilchenblauen Kohl, einen Kalbsbraten, groß wie der Chimborazo in Miniatur, sowie auch eine Art geräucherter Heringe, die Bückinge heißen, nach dem Namen ihres Erfinders, Wilhelm Bücking, der 1447 gestorben und um jener Erfindung willen von Karl V. so verehrt wurde, daß derselbe Anno 1556 von Middelburg nach Bievlied in Seeland reiste, bloß um dort das Grab dieses großen Mannes zu sehen. Wie herrlich schmeckt doch solch ein Gericht, wenn man die historischen Notizen dazu weiß und es selbst verzehrt!

Ik geef hiernaast (uit Heine en Holland, Ambo 1997) de vertaling van de grote Martin van Amerongen, die eerst nog een filosofische toelichting geeft.

Die Chimborazo daargelaten, die kort daarvoor door Alexander von Humboldt bedwongen was (zie Die Vermessung der Welt, de prachtige roman van Daniel Kehlmann), maar mij als Gentenaar doet het vanzelfsprekend plezier dat de overigens  discutabele Keizer Karel deze bedevaart drie jaar voor zijn dood nog heeft ondernomen.

Ook  Hergé vermeldt de bokking in Tintin au Pays des Soviets, maar in Brussel heet die 'boestering':



1 oktober 2016

Wat dacht men vierhonderd jaar geleden zoal?


Als iemand je vertelt dat hij The Anatomy of Melancholy van Robert Burton (°Leicestershire 1576 -✝Oxford 1640 – maar je ziet ook andere data) heeft gelezen, dan ben je niet verplicht hem te geloven. Niet dat zo iemand dan meteen liegt, maar hij bedoelt wellicht dat hij, zoals iedereen die bij zijn verstand wil blijven, stukjes eruit heeft gelezen, hier en daar en met tussenpozen een aantal bladzijden.*

Zelfs voor Dr. Johnson viel de lectuur soms wat zwaar (het zijn ook drie dichtbedrukte delen, samen 1412 bladzijden, doorspekt met Latijn en Grieks), al lezen we bij zijn biograaf Boswell: ‘Burton's Anatomy of Melancholy, he said, was the only book that ever took him out of bed two hours sooner than he wished to rise.’**
[Burtons Anatomy of Melancholy, zei hij, was het enige boek dat hem ooit het bed had uitgejaagd, twee uur vroeger dan hij had willen opstaan]

Maar tegelijk vond de Doctor een paar honderd bladzijden verder toch ook: ‘Let him take a course of chymistry, or a course of rope-dancing, or a course of any thing to which he is inclined at the time. Let him contrive to have as many retreats for his mind as he can, as many things to which it can fly from itself. Burton’s Anatomy of Melancholy is a valuable work. It is, perhaps, overloaded with quotation. But there is a great spirit and great power in what Burton says, when he writes from his own mind.’
Laat hem een cursus chemie volgen, of een cursus koorddansen, of om het even welke cursus waar hij op dat moment zijn zinnen op heeft gezet. Laat hem zoveel uitwegen uitbroeden voor zijn geest als hij maar kan, zoveel mogelijk plekken waar die zichzelf kan ontvluchten. Burtons Anatomy of Melancholy is een waardevol werk. Mogelijk is het wat overladen met citaten. Maar er zit een grote vitaliteit en een grote kracht in wat Burton zegt, als hij schrijft wat uit zijn eigen brein komt.

En inderdaad, als Burton zelf spreekt en geen Grieken of Romeinen citeert, is hij bijzonder lucide, en vaak zelfs grappig.
Bij hem was er bijvoorbeeld nog geen spoor van de latere gedachte – vandaag heel gewoon bij mensen die geen geschiedenis meer kennen van voor hun eigen geboortedatum – dat terreur en moord niets met religie te maken hebben. Eerst wijst hij erop dat godsdienststichters altijd beginnen bij poor, stupid, illiterate persons, want ignorance is the mother of devotion:

‘So Mahomet did when he published his Alcoran, which is a piece of work (saith Bredenbachius)*** ‘full of nonsense, barbarism, confusion, without rhyme, reason, or any good composition, first published to a company of rude rustics, hog-rubbers,***° that had no discretion, judgment, art, or understanding, and is so still maintained.’ For it is a part of their policy to let no man comment, dare to dispute or call in question to this day any part of it, be it never so absurd, incredible, ridiculous, fabulous as it is, must be believed implicite,***°° upon pain of death no man must dare to contradict it, ‘God and the emperor,’ &c.’ [deel III, hoofdstuk Religious Melancholy, p. 339]
Net zo deed Mohammed het toen hij zijn koran afkondigde, wat een werk is (zegt Bredenbachius) ‘vol nonsens, barbaarsheid en wanorde, zonder samenhang of verstand of enige goede opbouw, en eerst verkondigd aan een gezelschap van ongelikte beren, boerenkinkels die geen onderscheid weten te maken, zonder oordeelsvermogen, vaardigheid of begrip, en dat is altijd zo gebleven.’ Want het maakt tot op de dag van vandaag deel uit van hun principe, dat geen mens bemerkingen worden toegestaan, of dat hij iets ervan mag betwisten of in twijfel trekken en – al mag het nog zo absurd, onaannemelijk, ridicuul, en verzonnen zijn – elk woord ervan moet in blind vertrouwen geloofd worden, en op straffe des doods moet niemand het wagen om het tegen te spreken, ‘God en de keizer, ‘ &c.’

‘The Turks at this day count no better of us than of dogs, so they commonly call us giaours,***°°° infidels, miscreants, make that their main quarrel and cause of Christian persecution. If he will turn Turk, he shall be entertained as a brother, and had in good esteem, a Mussulman or a believer, which is a greater tie to them than any affinity or consanguinity.’ [p. 349]
Niet hoger dan honden slaan de Turken [een term die toen op alle mohammedanen sloeg] ons vandaag aan, en ze noemen ons dus giaours, ongelovigen, ketters, en voor hen is dat het belangrijkste twistpunt en de oorzaak van de christenvervolging. Wil iemand moslim worden, dan zal hij als een broeder behandeld worden, en als muzelman of gelovige in aanzien staan, en dat is voor hen een sterkere band dan welke affiniteit of bloedverwantschap ook.
____________

* Robert Burton, The Anatomy of Melancholy, edited and with an introduction by Holbrook Jackson, and with a new introduction by William H. Glass, New York Review Book, 2001.
** Boswell (1740-1795), net zo goed als zijn onderwerp, is een man die het zonder voornaam kan stellen, al heette hij James: The Life of Dr.Johnson, Everyman’s Library, new edition, 1960, vol. I. p. 389).
*** Bredenbach, Tilmann, Duitse historicus en theoloog (1490-1559, geboortejaar is onzeker).
***° ‘A sneaking wretch’ (een gluiperige ellendeling) lees ik in een glossarium op het web, want ook mijn tweedelige Shorter Oxford English Dictionary liet mij hier in de steek. ‘A yokel, a country bumpkin’ vind ik ook: een boerenkinkel. Het woord is obsoleet, en men verwijst telkens enkel naar de Melancholy.
***°° In a complicated or confused manner (Oxford Latin Dictionary).
***°°° De Encyclopædia Britannica gaf in 1911 volgende definitie (mijn cursivering): Giaour (a Turkish adaptation of the Persian gdwr or gbr, an infidel), a word used by the Turks to describe all who are not Muslims, with especial reference to Christians. The word, first employed as a term of contempt and reproach, has become so general that in most cases no insult is intended in its use; similarly, in parts of China, the term foreign devil has become void of offence. A strict analogy to giaour is found in the Arabic kafir, or unbeliever, which is so commonly in use as to have become the proper name of peoples and countries.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html