6 maart 2006

Rififi dans le Métro

.
Dit is een vervolg op de vorige blog: blijkbaar is mijn woordgebruik bij sommige goedmenenden slecht gevallen en is een verklaring van node.
Wat hieronder staat is een mail uit het jaar 1999 (en ik schreef toen nog in de gij-vorm).
Er waren op dat moment verkiezingen op komst. Ik viel op een dag per toeval en per ongeluk op een redactievergadering binnen, waar ze op zoek waren naar ideeën. Iemand vroeg mij, omdat ik er nu toch was, of ik soms een probleem had met de veiligheid? want over dat onderwerp wilden zij een stukje maken.
Ik moest lachen, en zei dat enkel mijn dochters niet volslagen vrij meer waren als ze 's nachts de straat al eens opgingen, maar dat het probleem misschien meer in mijn hoofd bestond dan in het hunne.
Tja... ik gaf onderstaand briefje toen 's anderendaags af aan de Brusselse politie, als verklaring, en met weglating van de laatste zinnen (al is elk woord daarvan waar) én met schrapping van de naam van de geadresseerde. Ik schrijf zulke zaken graag van mij af namelijk.

(alles wat hieronder in deze kleur staat is de oorspronkelijke mail)



vooraf een kleine en allicht overbodige noot : de verwijzing naar Wesley Clark was toen actueel, maar nu niet meer. Clark is natuurlijk de generaal die Amerikaanse bommen gooide op de Serviërs, op Europa dus, voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog, omdat de UCK zelf geen luchtmacht had. Yves Desmet klapte daarbij in zijn handjes, en ik heb zijn gazet sindsdien niet meer gekocht (héroïsme du kiosque!).


17 mei 1999
Dag beste,

gij vroegt mij of ik een probleem met de veiligheid had: nee natuurlijk... wel vanavond, om kwart na elven, een goeie twee uur geleden met ander woorden, ben ik in de gang tussen de metro en het Centraal Station, overvallen door vier jonge (ja... Noord-afrikaanse) kleine crapuletjes, 18-19-20jaar denk ik, misschien 16-17, weet ik veel, die mijn geld wilden. Ik was op dat moment, al stappend door die gang, ge zult het niet geloven, een artikel van een Zwitserse socioloog aan het lezen over hoe men racisme in de brede lagen van de bevolking het best aanpakt, prachtartikel van een zeer goedmenende Geneefse prof, ge moet dat ook eens lezen.

In een flits gebeurde het, een kerel, die ik niet had zien aankomen pakt mij vast in mijn rug, een andere, voor mij, duwt een mes op mijn keel en roept: donne-moi ton argent!!donne-moi ton argent!!

Ik wist eerst van geen kanten wat er gebeurde, maar ik zag dat ze met vieren waren, en verder geen kat natuurlijk, anders waren ze er niet aan begonnen: dat wisten zij eerder dan ik. Twee daarvan liepen direct een beetje in de richting van de metro misschien waren die het niet helemaal eens met de volgende gebeurtenissen. Ik zei, in een droom, zonder dat ik zelf sprak: Oui oui oui, je te donne mon argent, mais laisse-moi d'abord. Alles gaat dan heel snel, en ik dacht belachelijke dingen zoals: ik ben mijn bladzijde in mijn boek kwijt, en: als ik hem alles geef kan ik [in] Gent geen taxi meer nemen.

Die kerel trok zijn mes een beetje terug en ik grabbelde in mijn achterzak en prutste daar rap één briefje van honderd uit. Ik was achteruit kunnen drummen tot tegen de zijkant en daarop liet de andere mij los (stommerik... het waren geen professionals, eerder snotapen). Ik had eerst mijn boek en mijn soort van aktentasje van hand veranderd en had dat nu in mijn rechterhand (ik weet op dit moment alles nog zeer goed) samen met dat briefje van honderd. Ik stak dat naar hem uit en gaf hem met mijn andere hand een slag in zijn gezicht (dat was de bedoeling, maar hij kwam maar half en half aan) maar de kerel was toch geraakt en ging lopen en zijn maat ook, met of zonder dat briefje, want dat kan ook gevallen zijn, ik weet het niet.

Ik was nu een paar seconden verdwaasd en stond daar. Ik stak mijn boek in een zijzakje van mijn aktentas. Maar die gang is lang, en ik zag de 4 verdwijnen naar de metro. Dat ze wegliepen maakte in mij een vreselijke woede los: ik moest mij wreken voor de vernedering. De man die het mes op mijn keel gezet had MOEST ik hebben, ik was vernederd, daarover ging het. Het is een katteninstinkt, iets dat wegloopt is te pakken. Dat is niet redelijk en verstandig maar zo zit ik ineen, ik dacht alleen aan wraak. In meine Hallen kennt man die Rache! Moby Dick is niet voor niets het grootste boek dat ooit geschreven is. Ik haalde die kerels in op het perron van de metro; op ons perron was niemand, misschien was de vorige metro juist weg, aan de andere kant een paar ouwe mensen, en nog wat volk dat ik niet kon thuisbrengen direct: hoe dan ook, ze waren niet in staat om tussen te komen.

Ik ging naar de man van het mes, en twee kerels, ik denk dezelfden van daarstraks, gingen twintig meter verder staan. Ik zei (schreeuwde plutôt) tegen hem: rend-moi mes cent francs salaud. Ja, een mens zegt al eens iets onder omstandigheden... ou je te fais manger du cochon sale bougnoul, hoe kwam ik erbij, maar gezegd is gezegd. Zijn trouwe maat bleef bij hem staan, die zag er anders niet sale-gueule-achtig uit, ik dacht eerst zelfs dat hij er niet bij hoorde, maar hij had mij wel vastgehouden, ze waren gelukkig alletwee een kop kleiner dan ik. Nu stond ik met mijn rug naar de sporen, en hij tegen de muur, en zijn maat een meter naar links, en die twee anderen tien meter verder. Maar ik zag dat ze verbouwereerd waren dat ik teruggekomen was, dat was nu echt iets dat ze niet gedacht hadden. En er kwam volk op het perron... maar die hielden zich natuurlijk op decameters afstand.

Zijn houding was totaal veranderd: Rend-moi mon argent, zei ik, om iets te zeggen, want ik wist niet eens of hij wel geld van mij HAD, maar dat zal wel (ik kwam DAAR niet voor moet ik zeggen). Ik was ineens onzeker over mijn oorlogsobjectief, waarschijnlijk zou Wesley Clark mij hier goed begrijpen. Ik sloeg onze messenslijper nu één keer goed in zijn gezicht, terwijl ik volop aan het praten was zodat het kereltje dat niet verwachtte (ik ben nog garçon geweest in de Roeland als ik achttien was), en schopte direct daarna naar waar gij nu denkt, maar dat kwam niet echt goed aan. Hij scharrelde wel in zijn zakken en gaf mij honderd frank!... de mijne denk ik, hij zou wel zot zijn als het de zijne waren. Je vis dans la rue, zei hij... Godverdomme, nu voel ik mij nog schuldig straks, maar ja... toch niet helemaal hoor. Of wat denkt gij daarvan? Mijn adrenaline was nogal hoog en ik zei: Je te suivrai jusqu'à Molenbeek salaud. Ik gaf hem nog een paar invectieven mee, en zijn maat, die over dat varkensvlees nogal geagaceerd scheen, wist een slag op mijn tanden te placeren... het valt wel mee alleen bloedde ik een beetje aan de binnenkant van mijn bovenlip.

Nu drink ik een paar glazen wijn en dan begint dat allemaal een beetje te bezinken, maar serieus [naam]: dat is zwaren toebak hoor, een mes op uw keel.

Die twee kereltjes schopten naar mij, zonder schade, ik kon ze alletwee goed zien, de klootzakken, en ik trok mij langzaam terug, op op voorhand voorbereide stellingen. Ik wist er in mijn aftocht nog één gevoelig te raken met mijn schoentip, en ze waren niet meer echt aggressief, en dan, echt waar, wat zijn de vrouwen toch moedig, kwam er een jonge vrouw, beeldschoon allicht maar ik heb haar niet goed kunnen bezien, mij achteruit trekken: die pakte mijn schouder vast en trok! en ze zei dat ik WEG moest, dat ik WEG moest. Er stonden op ons perron, op dat moment misschien vijf jonge gasten, gewoon op hunnen tram te wachten, die mij maar lieten schoppen en slaan in verweer!!! Ik zei haar, terwijl er een soort vrede en verzoening in mij viel die alleen van vrouwen kan komen (klein nadeel van de genootschappen waar ze niet binnenmogen...): il aurait été seul, je l'aurais démoli! Je vois, je sais, zei ze, mais maintenant, fuyez: bijna was het alsof ik [vrouwennaam] tegen mij bezig hoorde op café om 4u 's morgens, twintig jaar geleden. De bougnouls waren nu haastig in een aanrijdende metro gesprongen en ik ben naar mijn trein van halftwaalf gestapt.
EN DAARIN KWAM ER EEN MOOIE, NAAR ONDERWEG BLEEK, LETSE, TWINTIGJARIGE-BLONDE, RECHT TEGENOVER MIJ ZITTEN, in een verder lege wagon, en ze heeft mij haar voornaam gezegd maar ik ben hem vergeten, recht uit Riga, haar eerste buitenlandse reis, en die leende mij haar spiegeltje waarmee ik de schade aan mijn bloedende bovenlip zelf kon zien. Le repos du guerrier.

Allez [naam], tot morgen zeker.

tussen haakjes: die blonde schone, waarvan ik even nog dacht dat het een professional girl was, vertelde mij dat zij was lastiggevallen op het perron, en zij verontschuldigde zich dat zij bij mij kwam zitten, maar ze was bang geworden... ik heb haar, alweer een toeval maar ik kan het ook niet helpen, een paar dagen later in Gent op een middag nog eens gezien met haar (student-)lief, maar ik heb haar niet meer aangesproken.

P.S. de Brusselse flikken hebben mij de dag daarop geëxpliceerd, beter dan ik het zelf had gekund, hoe zo'n overval in zijn werk gaat: twee kereltjes van net geen achttien doen het vechtwerk, en twee ouderen staan op de uitkijk, en komen enkel tussen als het hoogstnodig is (hetgeen de vrouw die mij wegtrok blijkbaar beter in de gaten had dan ik). De Brusselse flikken vonden wel dat mijn actie ok voor één keer was, maar dat ik dat toch beter niet meer herbegon. Ik geef hen gelijk. Al moet ik zeggen dat ik mij achteraf heel goed voelde, héél goed zelfs, terwijl ik met die kwestie in Gent mij veel slechter voelde de dag daarop, want ik was de situatie geen moment meester geweest, en was enkel door een toeval gered.
.

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html