27 april 2014

Taal en identiteit. Amateurfilosofie in een debat.


Ik vraag mij af of ergens in de geschiedenis, van de Sumeriërs en de Grieken tot vandaag, er een filosoof te vinden is die met de stelling "Taal heeft niets met identiteit te maken" op de proppen is gekomen. Een filosoof hoeft eigenlijk niet, een astroloog of paragnost is ook goed. Zelfs een politicoloog kan dienen.
De omgekeerde stelling komt wel vaak voor, weten we. Een voorbeeldje uit vele. Wat te denken van deze overweging van Jules Destrée, in 1912?

Een taal is een schat die in de loop der tijden is opgehoopt door een menselijke gemeenschap, die daar de herinneringen en echo's van haar zeden, overtuigingen en smarten in heeft opgeborgen. Bij hen die haar spreken roept zij verwarde impressies op, die verwijzen naar de weifelende onzekerheden van het stamelend kind op de moederschoot, en verder nog naar verwantschappen met verre voorvaderen. Die gehechtheid aan de taal heeft iets geheimzinnigs, want zij hangt minder samen met ons redeneervermogen dan met ons diepe onbewuste. Pas als men het probleem van die kant bekijkt, denkt men aan haar miljoenen subtiele wortels die doordringen in het verste verleden en begrijpt men het sacrale karakter van een taal, en hoe delicaat de kwesties zijn die haar gebruik oproept, hoe onoplosbaar ook met enkel de middelen van het verstand.

Destrée ziet blijkbaar wel een verband tussen taal en identiteit.

Of Heinrich Heine die in 1830, zoals vele Duitse vrije geesten toen, zichzelf een min of meer vrijwillige ballingschap in Parijs had opgelegd, en de tweede helft van zijn leven in een Frans taalbad doorbracht. In een van zijn reisbeschrijvingen, het ging over Normandië herinner ik me, vertelt hij dat een boerenkar zijn pad kruiste, met daarop gezeten een grote familie, vader, moeder en kinderen met heel hun hebben en houden. Emigranten die in een Noord-Franse haven een boot wilden vinden naar godweet welk land, een ander land waar het beter was.
En Heinrich kreeg de tranen in de ogen toen hij hen een Duits dialect hoorde praten, een taal die hij zo lang al niet meer had gehoord. En hij deed het niet, maar wilde hen in een opwelling zeggen: keer toch naar huis terug, waar je in je eigen taal kunt leven en jezelf kunt zijn.

Hij schreef vaker over zijn exil, en over zijn verbanning uit de taal die hem had gemaakt tot wat hij was. Zo ook in zijn gedenkboek (1840) voor Ludwig Börne.
Deze Börne (Juda Löb Baruch) was samen met Heine de scherpste journalist van zijn tijd, een vriend-vijand van hem, ook uitgeweken naar Parijs en daar jong gestorven:

Glücklich sind die, welche in den Kerkern der Heimat ruhig hinmodern... denn diese Kerker sind eine Heimat mit eisernen Stangen, und deutsche Luft weht hindurch, und der Schlüsselmeister, wenn er nicht ganz stumm ist, spricht er die deutsche Sprache!... [...] Ihr habt vielleicht einen Begriff vom leiblichen Exil, jedoch vom geistigen Exil kann nur ein deutscher Dichter sich eine Vorstellung machen, der sich gezwungen sähe, den ganzen Tag französisch zu sprechen, zu schreiben und sogar des Nachts am Herzen der Geliebten französisch zu seufzen! Auch meine Gedanken sind exiliert, exiliert in eine fremde Sprache.
[Gelukkig zijn zij die in de kerkers van de heimat rustig wegrotten... want die kerkers zijn een heimat met ijzeren stangen, en daar waait Duitse lucht door, en de cipier, als die niet volkomen stom is, spreekt de Duitse taal!... [...] Van lijfelijke ballingschap kunt u zich wellicht een idee vormen, maar van geestelijke ballingschap kan zich enkel een Duitse dichter een voorstelling maken als die zich gedwongen ziet om de hele dag Frans te spreken en te schrijven, en 's nachts aan de boezem van zijn geliefde zelfs in het Frans te zuchten! Ook mijn gedachten zijn in ballingschap, in ballingschap in een vreemde taal.]

Misschien nog duidelijker was Heine in zijn "Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland" (1834), waar hij Luther looft en zegt dat die man het Duitse volk een lijf, een identiteit heeft gegeven:

Dieser Martin Luther gab uns nicht bloß die Freiheit der Bewegung, sondern auch das Mittel der Bewegung, dem Geist gab er nämlich einen Leib. Er gab dem Gedanken auch das Wort. Er schuf die deutsche Sprache. Dieses geschah, indem er die Bibel übersetzte. In der Tat, der göttliche Verfasser dieses Buches scheint es ebensogut wie wir andere gewußt zu haben, daß es gar nicht gleichgültig ist, durch wen man übersetzt wird, und er wählte selber seinen Übersetzer und verlieh ihm die wundersame Kraft, aus einer toten Sprache, die gleichsam schon begraben war, in eine andere Sprache zu übersetzen, die noch gar nicht lebte.
[Deze Maarten Luther schonk ons niet enkel bewegingsvrijheid [het katholicisme is voor Heine een kwelling], maar ook het instrument daartoe. Aan de geest gaf hij een lichaam namelijk. Hij schonk ook het Woord aan de gedachte. Hij schiep de Duitse taal. Dit geschiedde doordat hij de Bijbel vertaalde. Inderdaad, de goddelijke Steller van dit Boek schijnt evengoed als wij allemaal geweten te hebben dat het een heel verschil maakt door wie je vertaald wordt, en hij zocht zich zelf een vertaler uit, en verleende hem de wonderbaarlijke kracht om uit een dode taal, die als het ware al begraven was [het Hebreeuws], te vertalen naar een andere taal, die nog niet in leven was.] 

"Taal heeft enorm veel, en bijna alles met identiteit te maken", lijkt mij een redelijke, misschien zelfs verstandigere stelling dan de ontkenning ervan.



Siegfried Bracke: Het idee om taal gelijk te stellen met identiteit, of zelfs taal te verheffen tot een van de belangrijke factoren van identiteit, dat is één achterhaald, en twee fout. Dat is nooit zo geweest. Voor alle duidelijkheid: Maeterlinck dat is een element –die schreef in het Frans zoals u weet– dat is een element van de Vlaamse cultuur, en dus taal heeft met identiteit niets te maken. Het is best denkbaar dat ge Franstalig zijt en tegelijk flamingant. Ja?
De Standaard: Hoe definieert u die…
Siegfried Bracke: Dus identiteit heeft niets te maken met taal, niets te maken met godsdienst, niets te maken met geschiedenis. Dat is het dus niet.
De Standaard: Hoe bepaalt u dat dan wel?
Bert Anciaux: Dat heeft daar allemaal mee te maken denk ik. Identiteit heeft te maken met taal, heeft te maken met godsdienst, heeft te maken met je afkomst.
Siegfried Bracke: Nee, nee, sorry.
Bert Anciaux: Natuurlijk wel.
Siegfried Bracke: Dat is niet mijn identiteit. Nee, absoluut niet.
Bert Anciaux: Jij hebt je identiteit uit de kast gekozen of zo? (applaus)
Siegfried Bracke: Nee, ah nee nee nee (applaus) nee nee. Je zit, je zit op een traditie, en op een cultuur en op een geschiedenis, en die is wat ze is… ja
Bert Anciaux: hm hm
Siegfried Bracke: ...maar op dit moment is met permissie gezegd een blad als De Standaard véél meer identiteitsbepalend dan de taal, het Nederlands. En het Nederlands is het enige wat we, wat we daar mee doen is een nuttig middel om aan die verbinding een communicatieve uitweg te geven.


1 opmerking:

Marcel Van Lysebetten zei

Wie is nu de èchte Slechte Vlaming?
Siegfried? Bert? De auteur, misschien?

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html